Grammatica herhaling woensdag 8 maart

Grammatica
Herhaling:
Persoonlijk voornaamwoord
Werkwoorden
Meervoud
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica
Herhaling:
Persoonlijk voornaamwoord
Werkwoorden
Meervoud

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat vertelt wat iemand doet:
lopen, fietsen, zwemmen, zingen

Slide 2 - Tekstslide

De stam van het werkwoord is het werkwoord zonder -en

 

luisteren
Stam = luister
Zeggen
Stam = zeg en geen zegg

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de stam van het werkwoord 'lezen'
A
Lez
B
Lees
C
Leez

Slide 4 - Quizvraag

Ik: stam
Jij/u = stam + t
Zij/hij = stam + t
wij = stam + en (hele werkwoord)
jullie = stam + en
zij = stam + en

Slide 5 - Tekstslide

Jullie (praten)

Slide 6 - Open vraag

U (schrijven)

Slide 7 - Open vraag

Hoeveel lidwoorden zijn er?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 8 - Quizvraag

Klinkers
Klinkers: a, u, o, e, i, y, ij

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een klinker?
A
B
B
O
C
K
D
Z

Slide 10 - Quizvraag

Maan (lange klinker, + een medeklinker) --> manen
Poot = poten.

Beeld = beelden


Slide 11 - Tekstslide

Boom
A
Boomen
B
Bomen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meervoud van het woord beeld

Slide 13 - Open vraag

Man (korte klinker + een medeklinker) --> mannen

Mand = manden (en niet mandden)


Slide 14 - Tekstslide

Golf = golven
Brief = brieven
Roos = rozen
Huis = huizen

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het meervoud van het woord 'boot'?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het meervoud van het woord 'hek'

Slide 17 - Open vraag

Wat is het meervoud van het woord 'straat'

Slide 18 - Open vraag

Persoonlijk voornaamwoord
Vrouwen, meisjes = Zij​
Mannen, jongens= Hij​
Ik, jij, u

Slide 19 - Tekstslide

Voor kinderen en vrienden = jij​

Voor volwassenen = u

Meervoud:
Wij​
Jullie​
Zij


Slide 20 - Tekstslide

Verwijswoorden
De bus komt eraan. Hij is laat.​


Het paard loopt in de wei. … loopt hard

Slide 21 - Tekstslide

Karel kijkt televisie.
A
Zij kijkt televisie.
B
Hij kijkt televisie.
C
Zij kijken televisie

Slide 22 - Quizvraag

Aisha en ik lopen buiten.
A
Zij lopen buiten.
B
Wij lopen buiten.
C
Hij loopt buiten.

Slide 23 - Quizvraag

Stefan en jij lezen een boek.
A
Jullie lezen een boek.
B
Wij lezen een boek.
C
Zij lezen een boek.

Slide 24 - Quizvraag

De auto staat stil. ... is kapot.
A
Zij
B
Hij
C
Het

Slide 25 - Quizvraag

Het huis is nieuw. .... is mooi.
A
Zij
B
Het
C
Hij

Slide 26 - Quizvraag