Spelling H1: punt, komma en aanhalingstekens

TL3
Vandaag:
Stil lezen
Uitleg spelling
Opdrachten maken
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

TL3
Vandaag:
Stil lezen
Uitleg spelling
Opdrachten maken

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Spelling H1
Leestekens: punt en komma
Aanhalingstekens

Slide 4 - Tekstslide

DOEL

- je weet waar je komma's en punten moet gebruiken.
- je weet wanneer je aanhalingstekens moet gebruiken.

LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 5 - Tekstslide

Punt
- Als zinseindepunt aan het einde van een mededelende zin:
Waarschijnlijk regent het morgen niet.

- In afkortingen na ieder afgekort woord, als je de afgekorte woorden allemaal volledig uitspreekt:
n.a.v., want je zegt 'naar aanleiding van'.

Slide 6 - Tekstslide

Punt
Je gebruikt geen punt:
- na een afkorting die eindigt met een punt:
In Italië hebben we gewandeld, geshopt, gezwommen, enz.
- in een zin die al eindigt met een ander leesteken:
Kom je morgen?
- Na een titel of kopje:
Goud voor Epke

Slide 7 - Tekstslide

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 8 - Tekstslide

KOMMA
Een komma laat zien hoe een zin in elkaar zit. Je zet een komma
– tussen twee persoonsvormen in een samengestelde zin;
– tussen de delen van een opsomming 
(behalve voor het woord en);
– na een naam of een uitroep aan het begin van een zin;
– voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra.

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 10 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 11 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 12 - Open vraag

Aanhalingstekens
Kun je gebruiken:
- als je iemand citeert,
- als je een woord ironisch gebruikt,
- als je een nieuw of zelfbedacht woord gebruikt.

Slide 13 - Tekstslide

Citeren
  • Zet voor het citaat een dubbele punt.
  • Begin met een hoofdletter, eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.
  • Zet het citaat tussen aanhalingstekens.

Marthe zei: "Ik haal wel even wat brood bij de bakker."

Slide 14 - Tekstslide

Let op...
Als het citaat vooraan staat gebruik je geen dubbele punt. Je zet achter het citaat een komma, vraagteken of uitroepteken.

'De roosterwijziging staat in het rooster', zei meneer Klok. 
"Quinten let nou eens op!" riep meneer Klok. 

Slide 15 - Tekstslide

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quizvraag

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quizvraag

Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quizvraag

De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?


De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:

Wat wordt dan het verschil in de betekenis?

Slide 22 - Tekstslide

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?

Degene die de vraag stelt verschilt.


 1 = 
Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Mike iets aan Vera.

2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Vera iets aan Mike.

Slide 23 - Tekstslide

GELEERD
- je weet waar je komma's en punten moet gebruiken.
- je weet wanneer je aanhalingstekens moet gebruiken.
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 24 - Tekstslide

To-Do
Maak: 
- H3 - Schrijven - opdracht 2
- H1 - Taalverzorging (spelling) - Opdracht 1-6 

Slide 25 - Tekstslide