4H Naamvallen met voorzetsels Wiederholung

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
duitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute? 
- Wiederholung Grammatik 3. und 4. Fall

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
1. Staat er een voorzetsel in de zin?
2. Bij welke naamval hoort het voorzetsel?
3. Is het woord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of staat het in het meervoud?
4. Moet ik der-Gruppe of ein-Gruppe invullen?

Slide 3 - Tekstslide

Zu oder nach? 
zu= 
--> personen (zu Peter) 
--> gebouwen (zum Bahnhof) 

nach= 
--> vast combinaties: nach Hause, nach links, nach rechts, nach Osten, nach Norden 
--> Landen en plaatsnamen ZONDER lidwoord: nach Deutschland, nach München 

Slide 4 - Tekstslide

Personalpronomen 
  • persoonlijke voornaamwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval. 

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsels Dativ (3e naamval)

Slide 6 - Woordweb

Voorzetsels 4e naamval

Slide 7 - Woordweb

Slide 8 - Tekstslide

Nominativ (1e naamval) 
Akkusativ (4e naamval) 
Dativ (3e naamval) 
Mir 
dir
ihr 
ihm 
ihm 
Mich
dich
sie
ihn 
es
Ich
du 
sie
er
es
uns 
euch 
ihnen
Ihnen 
uns 
ech
sie
Sie 
Wir
ihr
sie
Sie 

Slide 9 - Sleepvraag

Treffen (we) uns um 18:00 Uhr?
A
uns
B
wir
C
euch
D
sie

Slide 10 - Quizvraag

Ich habe etwas für (jou)____

Slide 11 - Open vraag

Axel hat etwas für (hem) kontrolliert.

Slide 12 - Open vraag

Was muss ich ohne (u) machen?

Slide 13 - Open vraag

Anna hat mit (jou) Hausaufgaben gemacht.

Slide 14 - Open vraag

Mit (jullie) hat man immer Spaß.

Slide 15 - Open vraag

Das sind (onze) Eltern.
A
meine
B
dein
C
ihr
D
unsere

Slide 16 - Quizvraag

Der-Gruppe 

Slide 17 - Tekstslide

Der-Gruppe 
  • Tot de der-Gruppe horen: 
  • Der, die, das, die
  •  jen- (die/dat/daar) 
  • all- allemaal/iedereen) 
  • solch- (zulk) 
  • beid- (beide) 
  • dies- (deze/dit) 
  • jed- (elke)
  • Manch- (sommige)
  • welch- (welke) 

Slide 18 - Tekstslide

Ein-Gruppe

Slide 19 - Tekstslide

Ein-Gruppe 
In het Duits heb je ook de Ein-Gruppe. Hier hoort ook het woord "kein" bij. Ook de bezittelijke voornaamwoorden worden hetzelfde vervoegd als de "ein-Gruppe" 
Mein, dein, sein, ihr, unser, euer, Ihr/ihr 

Slide 20 - Tekstslide

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
nach
B
für
C
zu
D
bei

Slide 21 - Quizvraag

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
durch
B
gegen
C
aus
D
um

Slide 22 - Quizvraag

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
für
B
von
C
um
D
durch

Slide 23 - Quizvraag

Ich habe ein Geschenk für ......(mijn) Mutter gekauft.

A
mein
B
meinen
C
meine
D
meiner

Slide 24 - Quizvraag

Das hat er von ..... (de) Mann bekommen.
A
der
B
dem
C
den
D
die

Slide 25 - Quizvraag

D____ Mann fährt nach Hause.
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quizvraag

Mein___ Vater isst Pommes ohne ein____Hamburger(m) .
A
Meine, einen
B
Mein, ein
C
Mein, einen

Slide 27 - Quizvraag

Kommst du am Samstag (naar mijn) Geburtstagsfest (o)?

Slide 28 - Open vraag

Danke (voor de) Einladung, aber ich kann leider nicht.

Slide 29 - Open vraag

Ja, (met mijn) Freundin
A
mit meinem
B
mit meine
C
mit meiner
D
mit meines

Slide 30 - Quizvraag

Wohin gehst du (met haar)?

Slide 31 - Open vraag

Wir gehen (naar mijn) Onkel

Slide 32 - Open vraag

Ist er immer noch (met jouw) Tante zusammen?
A
mit deiner
B
mit deinem
C
mit eurem
D
mit unserer

Slide 33 - Quizvraag

Nein, (na een) Streit (m) haben sie sich getrennt

Slide 34 - Open vraag

Was macht ihr denn (bij deze) Onkel?

Slide 35 - Open vraag

Wir essen (bij hem)
A
zu ihn
B
bei ihm
C
zu ihm
D
bei ihn

Slide 36 - Quizvraag

Wenn ich in den Spiegel schaue,
dann sehe ich (het)
A
es
B
dem
C
ihn
D
sie

Slide 37 - Quizvraag

Ich habe (een kind)
Vertaal "een kind"

Slide 38 - Open vraag

Wie findest du das Buch? Ich mag (het)

Slide 39 - Open vraag

Wegen einer neuen Arbeit kann ich nicht mehr mittags (met mijn) beiden Hunden Gassi gehen

Slide 40 - Open vraag

Wer kann das (voor mij) übernehmen?

Slide 41 - Open vraag

Wer kann (met hen) eine halbe bis eine Stunde wandern gehen?

Slide 42 - Open vraag

Wer kann mit den beiden Hunden (door het) Park (m) gehen?

Slide 43 - Open vraag

(voor mijn) Ausbildung brauche ich immer wieder mal Leute, die mir helfen können

Slide 44 - Open vraag

Ich brauche Leute, die sich (van mij) zu Übungszwecken schminken oder frisieren lassen

Slide 45 - Open vraag