Voorbereiding toets leesvaardigheid leerjaar 1

LEESVAARDIGHEID 
De komende lessen gaan we aan de slag met de voorbereiding voor de toets leesvaardigheid.


1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

LEESVAARDIGHEID 
De komende lessen gaan we aan de slag met de voorbereiding voor de toets leesvaardigheid.


Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je kennen en kunnen?
  • Je weet hoe je de strategie ‘oriënterend lezen’, ‘globaal lezen’ en ‘zoekend lezen’ kunt toepassen;
  • Je weet op welke manier de meeste teksten zijn opgebouwd;
  • Je weet wat een inleiding, kern(middenstuk) en slot van een tekst is en hoe je ze kunt  herkennen in teksten;
  • Je weet hoe je het onderwerp (+ de deelonderwerpen) uit een tekst kunt afleiden;  

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je kennen en kunnen?
  • Je weet wat de hoofdgedachte van een tekst is en je kunt deze in eigen woorden omschrijven;
  • Je weet dat je aan de hand van een tussenkopje kunt achterhalen wat het deelonderwerp is van de alinea(‘s);
  • Je kunt aan de hand van geleerde woordraadstrategieën de betekenis van moeilijke woorden uit een tekst achterhalen.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe is een tekst vaak opgebouwd? (welke onderdelen?)

Slide 4 - Open vraag

Belgisch staalbedrijf betaalt werknemers 30.000 euro te veel
Een Belgisch staalbedrijf heeft door een boekhoudkundige fout bijna 30.000 extra overgemaakt naar 230 medewerkers die gemiddeld 1.600 euro netto verdienen.
Toen de blunder was opgemerkt, kregen de werknemers meteen een e-mail of ze het geld zo snel mogelijk terug wilden storten. In sommige gevallen zal terugbetalen echter moeilijk zijn, omdat de werknemers het geld al hebben uitgegeven. Ook zijn er werknemers met schulden bij wie automatisch loonbeslag wordt gelegd.
titel
kern
inleiding
afbeelding

Slide 5 - Sleepvraag


A
Inleiding
B
Kern
C
Slot
D
Dat is niet duidelijk.

Slide 6 - Quizvraag

Op welke manieren kan in de inleiding het onderwerp worden geïntroduceerd?

Slide 7 - Woordweb

Inleiding (vaak 1 alinea):

een anekdote vertellen

- ingaan op een actuele gebeurtenis (actualiteit)

- vertellen hoe de tekst verdergaat (dus de opbouw van het middenstuk/kern --> deelonderwerpen)

- een vraag stellen


Slide 8 - Tekstslide

In de inleiding moet je altijd een vraag stellen.
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Wat staat er in de kern (middenstuk) van een tekst?

Slide 10 - Open vraag

Kern (middenstuk)

De kern is het middenstuk van de tekst. Hierin staat:

- de meest precieze informatie

- het gaat over het onderwerp (deelonderwerpen)

- hoofd- en bijzaken


De kern bestaat meestal uit meerdere alinea's.

Slide 11 - Tekstslide

Kern (middenstuk)

Om de deelonderwerpen (tussenkopjes) snel te kunnen achterhalen lees je de kernzin van iedere alinea:


vaak de eerste, tweede of laatste zin van de alinea.



Slide 12 - Tekstslide

Kan de kern meerdere alinea's hebben?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een hoofdzaak eigenlijk?
A
Hoofdzaken geven de belangrijke informatie over het onderwerp van de tekst.
B
Hoofdzaken geven minder belangrijke informatie.
C
Hoofdzaken maken de tekst iets duidelijker
D
Hoofd- en bijzaken bestaan niet.

Slide 14 - Quizvraag

Bijzaken moet je weg kunnen laten in een tekst
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn bijzaken?
A
Details
B
Voorbeelden
C
Uitleg
D
Voordelen

Slide 16 - Quizvraag

Slot

Het slot is het laatste deel van de tekst.


De schrijver kan verschillende dingen doen in het slot:

- een samenvatting geven

- een conclusie trekken

- naar de toekomst kijken of een vraag meegeven aan de lezer.

Slide 17 - Tekstslide

De schrijver vertelt waar de tekst over gaat.
Vaak wordt er een voorbeeld of een grappig verhaaltje opgeschreven.
Per alinea wordt nieuwe informatie gegeven over het onderwerp.

De tekst wordt samengevat, er wordt een conclusie gegeven.
Hierin wordt geen nieuwe informatie meer gegeven.
Inleiding
Middenstuk
Slot

Slide 18 - Sleepvraag

De hoofdgedachte is altijd...
A
een woord
B
een zin
C
een woord of een zin
D
een alinea

Slide 19 - Quizvraag

Een tekst heeft...
A
altijd een hoofdgedachte
B
niet altijd een hoofdgedachte
C
nooit een hoofdgedachte

Slide 20 - Quizvraag

Het onderwerp van de tekst staat...
A
altijd in de hoofdgedachte
B
soms in de hoofdgedachte
C
nooit in de hoofdgedachte

Slide 21 - Quizvraag

De hoofdgedachte...
A
kan een vraag zijn
B
is altijd een vraag
C
is nooit een vraag

Slide 22 - Quizvraag

Als je een hoofdgedachte zelf moet formuleren
A
moet je de hele tekst goed lezen
B
hoef je alleen de inleiding of het slot te lezen
C
lees je alleen de titel lezen
D
lees je alleen de tussenkopjes

Slide 23 - Quizvraag

Groepsopdracht - oefentoets
Tekst - Gapen, slapen, dromen en waken


Slide 24 - Tekstslide

1 Wat is het onderwerp van de tekst?
A
de functie van slaap
B
de oorzaak van dromen
C
het verschijnsel slaap
D
REM-slaap en non-REM-slaap

Slide 25 - Quizvraag

Het middenstuk van de tekst kan in drie delen verdeeld worden. Boven deze drie delen passen achtereenvolgens de volgende kopjes:
deel 1: Verwerking en herstel
deel 2: Regelmaat
deel 3: Slaap- en droomfases

Slide 26 - Tekstslide

2 Bij welke alinea begint deel 2?
A
alinea 2
B
alinea 3
C
alinea 4
D
alinea 5

Slide 27 - Quizvraag

3 Bij welke alinea begint deel 3?
A
alinea 5
B
alinea 6
C
alinea 7
D
alinea 8

Slide 28 - Quizvraag

4 Wat zijn voorbeelden van een circadiaan ritme? Meerdere antwoorden zijn goed.
A
de afwisseling van eb en vloed
B
het opkomen van de zon
C
je slaapritme volgens de biologische klok
D
non-REM-slaap en REM-slaap

Slide 29 - Quizvraag

5 Wat is de kernzin van alinea 5?
A
Als we ......... ultradiaan ritme.
B
Dit ultradiaan ......... nacht doorlopen.
C
Het bestaat ......... de REM-slaap.
D
Aan het ......... veel REM-slaap.

Slide 30 - Quizvraag

Vraag 6
Is de volgende uitspraak waar of niet waar? Baseer je antwoord op informatie uit alinea 4 en 5 en leg je antwoord uit.

Slide 31 - Tekstslide

Als je naar Australië vliegt, moet je ultradiaan ritme waarschijnlijk even omschakelen.

Slide 32 - Open vraag

7 Janelle wordt midden in een spannende droom plotseling wakker van een blaffende hond. Ze wil overeind schieten, maar het duurt even voor ze zich kan bewegen. Welke verklaring valt hiervoor te geven? (alinea 7)
A
Ze denkt dat het bij haar droom hoort en weet niet dat ze wakker is.
B
Ze is verlamd van schrik, omdat ze bang is voor honden.
C
Ze sliep zo diep, dat haar lichaam nog wat tijd nodig heeft om wakker te worden.
D
Ze zat in de REM-fase, waarin ze letterlijk verlamd was vanwege het ontbreken van spierspanning.

Slide 33 - Quizvraag

8 Wat zijn de lichamelijke kenmerken van de non-REM-slaap? Noteer twee kenmerken.

Slide 34 - Open vraag

9 Wat zijn de lichamelijke kenmerken van de REM-slaap? Noteer twee kenmerken.

Slide 35 - Open vraag

10 Worden alle vragen die aan het einde van alinea 1 gesteld worden, in de tekst beantwoord? Licht je antwoord toe.

Slide 36 - Open vraag

11 Welk(e) element(en) van een slot bevat alinea 9?
A
een aanbeveling (advies)
B
een aansluiting bij de inleiding
C
een samenvatting
D
een toekomstverwachting

Slide 37 - Quizvraag

12 Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Als je slaapt, droom je, waardoor je alle emoties van de dag verwerkt en je nieuwe energie krijgt voor het opbouwen en herstellen van je lichaam.
B
Je slaap wordt geregeld door het circadiaan ritme en het ultradiaan ritme, die je beide moet doorlopen om goed te kunnen slapen.
C
Slaap bestaat uit twee fases, die je elke nacht wel vier of vijf keer in een vaste volgorde doorloopt: de REM-slaap en de non-REM-slaap.
D
Tijdens het slapen doorloop je twee slaapfases, waarin je lichamelijk herstelt (of groeit) en waarin je emoties en informatie verwerkt.

Slide 38 - Quizvraag

13 Wat is het belangrijkste tekstdoel?
A
activeren
B
informeren
C
instrueren
D
overtuigen

Slide 39 - Quizvraag

Vraag 14
De woorden 1 tot en met 8zijn onderstreept in de tekst. Zoek ze op in de tekst en leid de betekenis af uit de context. Maak de juiste combinaties door de betekenis naar het woord te slepen.

Slide 40 - Tekstslide

opgeslagen; geschreven
ongeveer
behoud; het bewaren
belangrijk
met nieuwe energie
niet stevig; niet sterk
verlang; wil heel graag
effecten op je stemming of je gedachten
indrukken (al. 2)
snak (al. 2) 
labiel (al. 3)
als herboren (al. 2)
relevant (al. 3)
consolidatie (al. 3) 
grofweg (al. 9)
gegrift (al. 9)

Slide 41 - Sleepvraag

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll

Geef aan waar je nog aandacht aan zou willen besteden?

Slide 43 - Open vraag