week 11, les 1, 4m

Montag 7. November 2022
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Montag 7. November 2022

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?

Wortschatz Kapitel 6
Grammatik Artikel (lidwoorden)
Theorie anwenden


Slide 2 - Tekstslide

vertaal:
de hulp
het identiteitsbewijs
het verbod
doneren
roepen
bellen
het ongeluk
de dokter
het ziekenhuis

  1. die Hilfe
  2. der Ausweis
  3. das Verbot
  4. spenden
  5. rufen
  6. anrufen
  7. der Unfall
  8. der Arzt
  9. das Krankenhaus

Slide 3 - Tekstslide

Kapitel 6: In Aktion
Lernziel heute:

Je kunt het lidwoord uit de der-Gruppe in de eerste, derde en vierde naamval gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord in de 1e, 3e en 4e naamval.
Ook de lidwoorden der, die en das veranderen in de 3e en 4e naamval. 

Slide 5 - Tekstslide

C: Grammatik
Hoe zit het ook alweer met lidwoorden in het Duits?
der, die, das

Wanneer krijg je nou welk lidwoord?
  • er zijn een paar regels die altijd geleden
  • "vaak is het zo dat" regel
  • alle andere gevallen uit je hoofd leren

Slide 6 - Tekstslide

der = mannelijk
mannelijke persoons en diernamen (der Mann, der Stier)
maanden
jaargetijden

Slide 7 - Tekstslide

die = vrouwelijk
vrouwelijke persoons- en diernamen
woorden die eindigen op -ung, -schaft, -heit, -keit
woorden in het Duits die eindigen op -e

Slide 8 - Tekstslide

das = onzijdig (sachlich)
veel woorden die in het Nederlands het lidwoord het hebben (het boek = das Buch, het huis = das Haus)
woorden die eindigen op -chen

Slide 9 - Tekstslide

Even testen

Denk je dat A juist is:
blijven zitten

Denk je dat B juist is:
gaan staan


Slide 10 - Tekstslide

1. Het is DIE Wohnung omdat:
A
Het eindigt op -ung en is dus onzijdig.
B
Het eindigt op -ung en is dus vrouwelijk.

Slide 11 - Quizvraag

2. Het is DAS Haus omdat:
A
Je voor Haus (huis) in het Nederlands “het” kunt zetten
B
Haus een ding is, dus dan kan het niet mannelijk of vrouwelijk zijn.

Slide 12 - Quizvraag

3. Het is DIE Kuh (koe) omdat:
A
Kuh een vrouwelijk dier is.
B
Omdat je niet het koe zegt.

Slide 13 - Quizvraag

4. Het is DAS Mädchen (meisje) omdat:
A
Mädchen vrouwelijk is.
B
Mädchen eindigt op de verkleinvorm -chen

Slide 14 - Quizvraag

5. Frage is waarschijnlijk DIE Frage omdat:
A
Het op -e eindigt.
B
Het niet mannelijk of onzijdig is.

Slide 15 - Quizvraag

der-Gruppe
niet alleen de persoonlijk voornaamwoorden veranderen bij de verschillende naamvallen maar de lidwoorden ook.

Het heeft ook weer te maken met de voorzetsels:
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu = 3e naamval (mv)
bis, durch, für, gegen, ohne, um = 4e naamval (lv)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Hast du gegen __________ Lehrer gespielt?
gegen = 4e naamval
A
der
B
den
C
das
D
die

Slide 18 - Quizvraag

Er ist gerade um __________ Ecke gegangen.
um = 4e naamval
A
der
B
dem
C
das
D
die

Slide 19 - Quizvraag

Ich mag es nicht, durch _________ Regen (m) zu laufen.
durch = 4e naamval
A
der
B
die
C
den
D
dem

Slide 20 - Quizvraag

Bist du zu _______ Kindern gegangen?

zu = 3e naamval
A
dem
B
der
C
das
D
den

Slide 21 - Quizvraag

Mit _______ Tipp (m) konnte ich das Rätsel lösen.
mit = 3e naamval
A
der
B
die
C
den
D
dem

Slide 22 - Quizvraag

Er hat einen Strafzettel von _______ Polizei (v) bekommen.
von = 3e naamval
A
dem
B
die
C
der
D
das

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Grammatik anwenden
Je gaat zelfstandig de bijbehorende opdrachten maken.
Dit zijn Aufgabe 15, 16, 17 und 18

Fertig? Machen D: Lesen aus Seite 102
Aufgabe 12, 13 und 14

Fluisteren mag, oortjes ook

Slide 25 - Tekstslide

Hausaufgaben
Machen:
E: Aufgabe 15, 16, 17 und 18 


Lernen:
Lernliste N-D, Seite 128

Slide 26 - Tekstslide