3v-herhaling Adjektive-mit voorzetsels-Personalpronomen

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lernziele für heute:









1) ik kan woorden uit de der-Gruppe en ein-Gruppe met het bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels gebruiken (bijv.: Ihr spielt mit eurem lieben Kind)
2)  ik kan het persoonlijk voornaamwoord in de verschillende naamvallen gebruiken (bijv.: Ich gehe mit euch ins Kino.)





Slide 3 - Tekstslide

Das Adjektiv = bijvoeglijk nw.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe leer je dat?
Je kunt een

S L E U T E L

tekenen in het schema!

Slide 5 - Tekstslide

Aufgabe:
- Ihr bekommt ein (beinahe) leeres Schema
-  Tragt alle Wörter ein, so wie in Zeile 1 +Ausgang
Beispiel der-Gruppe: 


Nach 7 Minuten tauscht (wisselt) ihr, 
euer Partner guckt nach mit Buch oderKopie!
timer
7:00

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe

Slide 8 - Tekstslide

NU na een voorzetsel:
1) Mein Team will gegen (+4e) das beste Team (o) von Deutschland gewinnen.
2) Das Spiel sehen Zuschauer aus (+3e) dem ganzen Land (o).

Slide 9 - Tekstslide

Jetzt du!

Slide 10 - Tekstslide

Für welch... jung... Spieler (mv) bist du?
A
-en -en
B
- -en
C
-e -en
D
-e -e

Slide 11 - Quizvraag

Ich laufe nicht ohne mein... braun... Schuhe (mv).
A
- en -en
B
-e -en
C
-er -en
D
-em -en

Slide 12 - Quizvraag

Hast du eine Kette für mein... blau... Kleid (o)?
A
-/ -es
B
-/ -en
C
-en -es
D
-em -en

Slide 13 - Quizvraag

Wo ist mein Buch? - Das liegt auf d... groß... Tisch (m).
A
den -en
B
dem -en
C
das -e
D
dem -em

Slide 14 - Quizvraag

Lesdoel bereikt?
ik kan woorden uit de der-Gruppe en ein-Gruppe met het bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels gebruiken
A
Ja, ik kan het! Ben me zeker!
B
Nee, ik snap het niet!
C
Nog een beetje leren... en dan komt het goed!
D
Ja, ik denk het wel!

Slide 15 - Quizvraag

Lernziel 2:
- je kan het persoonlijk voornaamwoord in de verschillende naamvallen gebruiken (bijv.: Ich gehe mit euch ins Kino.)

Slide 16 - Tekstslide

Beispielsätze
Das ist mein Freund, kennst du ihn?
Können Sie mir die Speisekarte bringen?
Max gibt ihr einen Ring.
Hast du ihnen das Buch mitgebracht?
Können Sie uns den Weg zeigen?
Ja. ich werde euch den Weg zeigen.





hem, 4e
AAN mij, 3e
aan haar, 3e
aan/voor hen, 3e
aan ons, 3e
aan jullie, 3e

Slide 17 - Tekstslide

Personalpronomen
In welke naamval het persoonlijk voornaamwoord komt te staan hangt dus af van:
1. of er een vast voorzetsel of keuzevoorzetsel voor staat
2. inwelk zinsdeel het persoonlijk voornaamwoord staat (onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp).

Slide 18 - Tekstslide

Ich gebe (hem) mein Buch.
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 19 - Quizvraag

Ich schreibe (jullie) eine Mail.
A
euch
B
ihr

Slide 20 - Quizvraag

Ich kenne (u) doch!
A
Sie
B
Ihnen

Slide 21 - Quizvraag

Ich spiele heute mit (u) Hockey!
A
Sie
B
Ihnen

Slide 22 - Quizvraag

Warum hast du etwas gegen (ons)?
A
wir
B
uns

Slide 23 - Quizvraag

Gehe auf die Seite https://www.duits.de/vaklokaal/oefenen/  
und bearbeite 2 Aufgaben mit ** oder ***. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Lesdoel bereikt?
- je kan het persoonlijk voornaamwoord in de verschillende naamvallen gebruiken (bijv.: Ich gehe mit euch ins Kino.)
A
Ja, ik kan het! Ben me zeker!
B
Nee, ik snap het niet!
C
Nog een beetje leren... en dan komt het goed!
D
Ja, ik denk het wel!

Slide 26 - Quizvraag

Bearbeite diese Aufgaben:
- Trabi Tour Seite 153, Aufgabe 1, 2  

Hausaufgabe = lernen: 
166 t/m 173 
(bolletje 14 t/m23).


Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide