Vrijdag 17 januari Zinsdelen

Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.

Slide 1 - Tekstslide

Zinnen
Zinnen bestaan uit zinsdelen.

persoonsvorm
onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

zinsdelen
Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen. 
Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp. Elk zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen.

 |Ik | lees | dit boek.|
Deze zin bestaat uit drie zinsdelen.
I Mijn zus en ik | zijn | vandaag| jarig.I
Deze zin bestaat uit vier zinsdelen.

Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm staat altijd op plek twee.
Behalve bij een vraagzin, dan staat de pv op plek één. Vooraan dus.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Op 11 mei starten de scholen weer.'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn zinsdelen?
A
Stukjes van een zin
B
stukjes van een woord
C
één woord

Slide 8 - Quizvraag

Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Vrijdag
gaat
de
kat
naar
de
dierenarts.

Slide 9 - Sleepvraag

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Wanneer starten de scholen weer?'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 10 - Quizvraag

een zinsdeel vind je door...
A
de zin vragend te maken
B
de zin in de verleden tijd te zetten
C
de volgorde van de zin te veranderen
D
alles wat voor het voltooid deelwoord staat is zinsdeel

Slide 11 - Quizvraag

Een zinsdeel (vul aan)
A
is altijd 1 woord
B
staat altijd vooraan in de zin
C
kun je verplaatsen in de zin
D
hoort bij woordsoorten

Slide 12 - Quizvraag

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Joris
ging
gisteren
op
de
fiets
naar
voetbal

Slide 13 - Sleepvraag

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Niet
iedereen
kan
een
prijs
winnen
vandaag

Slide 14 - Sleepvraag

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Larissa
gaat
morgen
op
de
fiets
naar
school

Slide 15 - Sleepvraag

zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
Mijn
vriend
eet
een
broodje
kroket

Slide 16 - Sleepvraag

Opdracht: geef aan welke woorden bij hetzelfde zinsdeel horen. Begin vooraan in de zin (ik = zinsdeel 1).
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Ik
vind
dit
onderdeel
van
Nederlands
leuk

Slide 17 - Sleepvraag

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Ik
maak
straks
mijn
opdrachten
wel

Slide 18 - Sleepvraag

Zet de strepen tussen de zinsdelen
Wietse woont in Hindeloopen.

Slide 19 - Open vraag

Het is bijna weekend.
Zet weer streepjes tussen de zinsdelen.

Slide 20 - Open vraag

Gaan we dit jaar op vakantie?
Zet weer strepen tussen de zinsdelen

Slide 21 - Open vraag

Het meisje met het blonde haar heeft een nieuwe smartphone.

Slide 22 - Open vraag

Huiswerk voor di 21 jan
Gram blok 4

Maken opdr. 7 t/m 10
Leren de zinsdelen 

Slide 23 - Tekstslide