bijwoorden 8F

bijwoorden
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

bijwoorden

Slide 1 - Tekstslide

bijwoorden.
schrijf op wat je weet over bijwoorden.

Slide 2 - Open vraag

wat zijn bijwoorden?
  • bijwoorden geven informatie over:
  •  een woord in de zin 
  • een zin  

Slide 3 - Tekstslide

wat zijn bijwoorden?
  • Een bijwoord kan ook iets zeggen over:
  • Een werkwoord
  • Een ander bijwoord
  • Een bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Tekstslide

de functie van bijwoorden
  • Bijwoorden zijn er om meer duidelijkheid en informatie te                geven over een zin, woord, werkwoord, bijvoeglijk                              naamwoord of misschien een ander bijwoord.                                                                                                                                                       

Slide 5 - Tekstslide

voorbeeld

''zij is heel aardig''
'heel' is een bijwoord. Het zegt iets over hoe aardig aardig ze is.

Slide 6 - Tekstslide

voorbeeld
''ik kom morgen niet''
'morgen' en 'niet' zijn ook bijwoorden. 
'niet' zegt iets over of je wel of niet kan.
'morgen' zegt iets over de tijd.

Slide 7 - Tekstslide

categorieën van bijwoorden  

Slide 8 - Tekstslide

bijwoorden van graad
'heel, zeer, nogal, enigszins, hartstikke'. 
Deze bijwoorden geven de graad van een woord of zin aan. 
het verandert de definitie van hoe erg iets is.

Slide 9 - Tekstslide

bijwoorden van plaats en richting 
'waarheen, hier, elders, ginds, opzij'.
Dit spreekt best wel voor zich, maar elders en ginds worden eigenlijk niet meer gebruikt tegenwoordig.

Slide 10 - Tekstslide

bijwoorden van tijd
'wanneer, morgen, vandaag, gisteren, binnenkort, onlangs' .
Dit spreekt ook voor zich. deze bijwoorden geven aan wanneer iets is of iets is gebeurd.

Slide 11 - Tekstslide

aanwijzende bijwoorden

'daar, hier, nu'

Slide 12 - Tekstslide

onbepaalde bijwoorden
'ergens, nergens, nooit, altijd' .

Slide 13 - Tekstslide

vragende bijwoorden
'waar, wanneer, hoe' .

Slide 14 - Tekstslide

Zoek het bijwoord en soort.
1. Ergens in mijn kamer ligt een pen.
2. Dat is een zeer dikke kat.

Slide 15 - Open vraag

Bingo

Slide 16 - Tekstslide