13 - 1HVD - Grammatica zinsdelen 1.7

WELKOM 1D :)
Planning van deze les

  • Grammatica zinsdelen: persoonsvorm, zinsdeelproef

Volgende les
  • Grammatica zinsdelen: onderwerp 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM 1D :)
Planning van deze les

  • Grammatica zinsdelen: persoonsvorm, zinsdeelproef

Volgende les
  • Grammatica zinsdelen: onderwerp 

Slide 1 - Tekstslide

We beginnen bij de basis;

maar misschien gaat het net iets anders dan hoe jij het hebt geleerd. 

Let dus goed op! 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de eerste stap bij het ontleden van een zin?

Slide 3 - Open vraag

Persoonsvorm

  • Zinsdeel
  • Meestal één woord
  • Vorm van het werkwoord
  • In het enkelvoud of in het meervoud
  • In de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd



Hoe vind je de persoonsvorm? 

Doe de tijdproef! 
| Ik | eet | deze appel. |

Slide 4 - Tekstslide

Hoe doe je de tijdproef ? 


1. Zet de zin in een andere tijd
     Tegenwoordige tijd > verleden tijd
     Verleden tijd > tegenwoordige tijd 

2. Het woord dat verandert, is de persoonsvorm

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

De hond sluipt door het bos samen met zijn baasje.

A
De hond
B
sluipt
C
door het bos
D
samen met zijn baasje

Slide 6 - Quizvraag

1e stap: de persoonsvorm zoeken


De hond sluipt door het bos samen met zijn baasje.
> De hond sloop door het bos samen met zijn baasje.

Slide 7 - Tekstslide

Klassikaal oefenen
De mus vliegt over de tuin.

> Welke tijd is dit? 
> Wat gebeurt er als je de tijd verandert? 

Slide 8 - Tekstslide

Klassikaal oefenen
De mus vliegt over de tuin.

De mus vloog over de tuin.


Slide 9 - Tekstslide

Klassikaal oefenen
De mus vliegt over de tuin.

persoonsvorm

Slide 10 - Tekstslide

2e stap: zet een streep direct voor en
                achter de pv


De hond | sluipt | door het bos samen met zijn baasje.

Slide 11 - Tekstslide

Zet zinsdeelstrepen voor en na de persoonsvorm bij deze zin:
De kat rent door de tuin van de buren.

Slide 12 - Open vraag

Regel: Voor de pv is maar plek voor één zinsdeel.
(De pv staat dus altijd op de tweede plek in een zin in het Nederlands.)


De hond | sluipt | door het bos samen met zijn baasje.


één zinsdeel

Slide 13 - Tekstslide

3e stap: verander de volgorde van de zin. Kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
Er is maar plek voor 1 zinsdeel op die plek.

Slide 14 - Tekstslide

  1. De hond | sluipt | door het bos samen met zijn baasje.

  2. Door het bos | sluipt | de hond | samen met zijn baasje.

  3. Samen met zijn baasje | sluipt | de hond | door het bos.

Slide 15 - Tekstslide

Stappenplan zinsdeelstrepen zetten
1 Onderstreep de pv.
       Mandy wacht op haar moeder in de tuin. 

2 Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
       Mandy | wacht | op haar moeder in de tuin. 

3 Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
       Op haar moeder | wacht | Mandy.
       In de tuin | wacht | Mandy op haar moeder. 

4 Ga daar mee door tot je alle zinsdelen hebt gevonden. Zet voor en na elk zinsdeel een streep. 
      | Mandy | wacht | op haar moeder | in de tuin. |

Slide 16 - Tekstslide

Iemand anders nog een leuke zin?
Ik | slaap | elke dag | in mijn bed. 

Slide 17 - Tekstslide

Klassikaal oefenen
De kleine mus vliegt rondjes over de tuin.

Slide 18 - Tekstslide

Klassikaal oefenen
De kleine mus vliegt rondjes over de tuin.

Slide 19 - Tekstslide

Klassikaal oefenen
De kleine mus | vliegt | rondjes over de tuin.

Slide 20 - Tekstslide

Klassikaal oefenen
De kleine mus | vliegt | rondjes over de tuin.
Rondjes | vliegt | de kleine mus over de tuin.

Slide 21 - Tekstslide

Klassikaal oefenen
De kleine mus | vliegt | rondjes over de tuin.
Rondjes | vliegt | de kleine mus over de tuin.
Over de tuin | vliegt | de kleine mus rondjes.

Slide 22 - Tekstslide

Klassikaal oefenen
De kleine mus | vliegt | rondjes | over de tuin.

Slide 23 - Tekstslide

Onderwerp vinden
Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet. 

Het is de hoofdrolspeler van de zin. 



Slide 24 - Tekstslide




ONDERWERP   



   PERSOONSVORM
stopwatch
00:00000

Slide 25 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp? 
Doe de onderwerpproef!

1. Verander de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud of andersom.
2. Het woord dat mee verandert, is het onderwerp.  

Slide 26 - Tekstslide

Onderwerp vinden
De leerling pakt het boek erbij.



Slide 27 - Tekstslide

Onderwerp vinden
De leerling pakt het boek erbij.
De leerling pakt het boek erbij.



Slide 28 - Tekstslide

Onderwerp vinden
De leerling pakt het boek erbij.
De leerling pakt het boek erbij.
De leerling pakken het boek erbij.



Slide 29 - Tekstslide

Onderwerp vinden
De leerling pakt het boek erbij.
De leerling pakt het boek erbij.
De leerling pakken het boek erbij.
De leerlingen pakken het boek erbij.



Slide 30 - Tekstslide

Onderwerp vinden
De leerling pakt het boek erbij.
De leerling pakt het boek erbij.
De leerling pakken het boek erbij.
De leerlingen pakken het boek erbij.

De leerling = onderwerp

Slide 31 - Tekstslide

Wij klimmen helemaal omhoog.

Slide 32 - Tekstslide

Wij klimmen helemaal omhoog.

Slide 33 - Tekstslide

Wij klimt helemaal omhoog.

Slide 34 - Tekstslide

Hij klimt helemaal omhoog.



Slide 35 - Tekstslide

Wij klimmen helemaal omhoog.
Wij = onderwerp

Slide 36 - Tekstslide

Individueel werken
Wat
  1. Maak het oefenblad af.
  2. Kijk het oefenblad na. 
  3. Maak opdracht 2 van hoofdstuk 1.7 (bladzijde 48). Als je klaar bent, steek je je vinger op en krijg je het antwoordenblad. 
  4. Kijk opdracht 2 na .
  5.  Maak opdracht 3, 5, 6, 8, 9, 10 en 12 
Hoe: Individueel, in stilte (eerste vijf minuten zonder vragen) 
Hulp: Steek je vinger op, dan kom ik langs
Tijd: Tot het einde van de les
Klaar: Steek je vinger op, ik controleer je werk. Daarna mag je lezen in je leesboek .
timer
5:00

Slide 37 - Tekstslide

Zinnen ontleden
  1. Vind de persoonsvorm
  2. Zet een streep voor en na de persoonsvorm
  3. Bekijk welk woord of welke wooordgroep voor de persoonsvorm kan staan en zet daar zinsdeelstrepen voor en na
  4. Vind het onderwerp 

Slide 38 - Tekstslide

Huiswerk voor vrijdag
  • Maak 'Test jezelf' van Grammatica zinsdelen 1.7 (online) 

  • Leesboek meenemen

Slide 39 - Tekstslide