*Deel 3 Herhaling Grammatica zinsdelen, vwo2

Welkom 2vf
Grammatica zinsdelen - herhaling vwo 1
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2vf
Grammatica zinsdelen - herhaling vwo 1

Slide 1 - Tekstslide

Na vandaag:
  • Weet je verschil tussen een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
  • Weet je wat een bijwoordelijke bepaling is 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Herhaling werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde
  • Aan de slag (15 minuten)
  • Bespreken opdracht 
  • Aan de slag (resterende tijd) 

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden van de zin.
Het wg zegt wat het onderwerp doet.
Het wg bestaat uit de pv + de andere werkwoorden in de zin, als die er zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Voorbeeldzinnen:
- Gijs / wil / voor zijn verjaardag / al zijn vrienden / uitnodigen.
ow= Gijs  wg= wil uitnodigen
- Voor zijn verjaardag / nodigt / Gijs / al zijn vrienden / uit
ow= Gijs  wg= nodigt uit (want het hele werkwoord is uitnodigen)

Let op: als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen te en aan het bij het wg. 
- Mijn jonge broertjes / zitten / naar een film / te kijken.
ow= mijn jonge broertjes  wg= zitten te kijken
- Op het grasveld / zijn / mijn klasgenoten / aan het voetballen.
ow= mijn klasgenoten  wg= zijn aan het voetballen. 

Slide 5 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit 2 delen:
  • Het ww. deel:  kww (+ hww)
  • Het nw. deel: de eigenschap van het onderwerp (het ond IS/WORDT iets)

  • De president van de VS is erg oud.
  • Werkwoordelijk deel: is
  • Naamwoordelijke deel: erg oud
  • Naamwoordelijk gezegde: is erg oud



Slide 7 - Tekstslide

Welke werkwoorden zijn koppelwerkwoorden?

Slide 8 - Open vraag

Koppelwerkwoorden

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 10 - Tekstslide

zie je hieronder een handeling (werkwoordelijk gezegde) of een eigenschap (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.
Gisteren was Stewie weer boos.

Slide 11 - Sleepvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 19 - Sleepvraag

Aan de slag
Ga naar Nieuw Nederlands, de Brug, Grammatica zinsdelen.
Maak opdracht 4 en 5.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 4 - A
a Vanavond / zal / de directeur / de geslaagden / hun diploma’s / uitreiken.
pv = zal
ow = de directeur
wg = zal uitreiken
Vraag: Wat zal de directeur uitreiken?
lv = hun diploma’s
Vraag: Aan wie zal de directeur hun diploma’s uitreiken?
mv = de geslaagden

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 4 - B
Zal / dat schilderij van Mondriaan / door de gemeente Den Haag / worden (/) verkocht?
pv = Zal
ow = dat schilderij van Mondriaan
wg = Zal worden verkocht
Vraag: Wat dat schilderij van Mondriaan worden verkocht?
lv = --
Vraag: Aan wie zal dat schilderij van Mondriaan worden verkocht?
mv = --

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 4 - C
c In de kantine / zal / de sponsor / alle scheidsrechters / trakteren / op koffie met gebak.
pv = zal
ow = de sponsor
wg = zal trakteren
Vraag: Wie zal de sponsor trakteren?
lv = alle scheidsrechters
Vraag: Aan wie zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren?
mv = --

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 4 - D
d Op de A28 / staan / twee motoragenten / bekeuringen / uit te delen / aan snelheidsduivels.
pv = staan
ow = twee motoragenten
wg = staan uit te delen
Vraag: Wat staan twee motoragenten uit te delen?
lv = bekeuringen
Vraag: Aan wie staan twee motoragenten bekeuringen uit te delen?
mv = aan snelheidsduivels

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 4 - E
Kunnen / deze Indische olifanten / zonder moeite / die zware boomstammen / verplaatsen?
pv = Kunnen
ow = deze Indische olifanten
wg = Kunnen verplaatsen
Vraag: Wat kunnen deze Indische olifanten verplaatsen?
lv = die zware boomstammen
Vraag: Aan wie kunnen deze Indische olifanten die zware boomstammen verplaatsen?
mv = --

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 4 - F
Kan / Marianne / mij / vanmiddag / een kilo appels / meebrengen / van de markt?
pv = Kan
ow = Marianne
wg = Kan meebrengen
Vraag: Wat kan Marianne meebrengen?
lv = een kilo appels
Vraag: Voor wie kan Marianne een kilo appels meebrengen?
mv = mij

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 5 
1 Na drie uur in het zwembad / waren / de leerlingen van klas 1C / bekaf.
ow = de leerlingen van klas 1C
ng = waren [bekaf]
2 In Nederland / zullen / de liedjes van André Hazes / altijd / bekend / blijven.
ow = / de liedjes van André Hazes
ng = zullen [bekend] blijven
3 Later / wordt / Heleen van Velsen / vermoedelijk / een beroemde danseres.
ow = Heleen van Velsen
ng = wordt [een beroemde danseres]

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 5 
4 De toets van muziek / bleek / behoorlijk lastig / te zijn.
ow = De toets van muziek
ng = bleek [behoorlijk lastig] te zijn
5 Zou / meneer Van Houten / volgend jaar / de beste docent Frans / blijven?
ow = meneer Van Houten
ng = Zou [de beste docent Frans] blijven
6 Meestal / zijn / de films van Steven Spielberg / erg spannend.
ow = de films van Steven Spielberg
ng = zijn [erg spannend]

Slide 28 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoe ver? Waar? Waardoor? Waarom? Waarover? Wanneer? Waarheen? 

VB: Mijn vader gaat elke dag met de auto naar zijn werk. (Wanneer? Hoe? Waarheen?)


Slide 29 - Tekstslide


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 30 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 6 van De Brug Grammatica Zinsdelen (blz 248)

Slide 31 - Tekstslide