9/12 H3 Spelling - koppelteken, weglatingsteken en pvtt: -d of -dt

 H3 
Spelling: koppelteken en weglatingsteken  
Werkwoordspelling: pvtt: -d of -dt
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 H3 
Spelling: koppelteken en weglatingsteken  
Werkwoordspelling: pvtt: -d of -dt

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • kan ik koppelteken en weglatingsstreepje correct gebruiken.
  • kan ik persoonsvormen in de tegenwoordige tijd op -d en -dt correct spellen.











Slide 2 - Tekstslide

Waarom is het lastig om deze woorden goed te lezen?
Lees de volgende woorden:
  • autoonderdeel - autoband - autoexpert
  • meeademen - meebeleefd - meeeten
  • skistok - skievenement - skijas
  • mangoijs - schepijs - chocoladeijs

Slide 3 - Tekstslide

Koppelteken
Je gebruikt een koppelteken in samenstellingen tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de zogenaamde 'botsende klinkers'.
--> Klinkerbotsing betekent dat er twee klinkers naast elkaar staan die je als één klank kunt lezen, terwijl ze bij verschillende lettergrepen horen. 

Bijvoorbeeld: stage-uren

Slide 4 - Tekstslide

Je gebruikt het koppelteken
  • om leesfouten te vermijden bij klinkerbotsing:
zo-even, stage-uren, radio-omroep, na-apen, tosti-ijzer
- ee - aa - oo - uu - ii - ie - ei - ij - au - ou - oe - ui
  • in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden: kant-en-klaarpakket, doe-het-zelver
  • bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint– S-bocht, A4-formaat, @-teken, Sint-Maarten (maar als je een afkorting zonder hoofdletters als woord uitspreekt, komt er geen koppelteken: havodiploma, viproom, pinautomaat);

Slide 5 - Tekstslide

Je gebruikt het koppelteken
  • bij dubbele achternamen
    Ernst Jansen-Steur, Hannie Werters- van de Hoek
  • bij een functie, rang of titel
    assistent-bedrijfsleider, minister-president, adjunct-directeur
  • in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-: 
    – leerling-verpleegster, ex-roker, oud-voorzitter;
  • tussen gelijkwaardige delen in een samenstelling
    woon-werkverkeer, haat-liefdeverhouding, peper-en-zoutstel

Slide 6 - Tekstslide

Je gebruikt het koppelteken

  • in aardrijkskundige namen met een extra toevoeging
    Noord-Brabant, Zuid-Amerika, Midden-Nederland
  • als het tweede deel van de samenstelling een hoofdletter heeft:
     – on-Hollands, pro-Amerikaans;
  • in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden:
     – zwart-wit, hotel-restaurant.

Slide 7 - Tekstslide


Wat is juist?
A
stageactiviteit
B
stage-activiteit

Slide 8 - Quizvraag

In het woord
'ex+ roker'
moet een koppelteken geplaatst worden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

In het woord
'T+ shirt'
moet een koppelteken geplaatst worden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

In het woord
'bijna+ botsing'
moet een koppelteken geplaatst worden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

rij + examen
A
rij examen
B
rijexamen
C
rij-examen

Slide 12 - Quizvraag

Wat valt je op aan volgende zinnen?
Dinsdagavond en woensdagavond ga ik sporten.

Fietsvakanties, werkvakanties en taalvakanties zijn best populair. 

Ik heb posters van filmhelden en filmpersonages op mijn kamer.

Slide 13 - Tekstslide

Weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat,  dan gebruik je een weglatingsstreepje voor het woord dat je weglaat. 
  • Als je het eind van het woord weglaat, komt het streepje bij het eerste woord aan het eind, bijv. in- en uitvoer.
  • Als je het begin van het woord weglaat, komt het streepje aan het begin van het tweede woord, bijv. damesjassen en -jurken.
  • Je gebruikt geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat: dure (oorbellen) en goedkope oorbellen.

Slide 14 - Tekstslide

Noteer het weglatingsstreepje op de juiste plek:

wielerwedstrijden en hardloopwedstrijden

Slide 15 - Open vraag


Wat is goed?
A
Rode en - witte rozen
B
Rode - en witte rozen
C
Rode en witte rozen
D
Rode rozen en witte rozen

Slide 16 - Quizvraag

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd: -d of -dt?

Slide 17 - Tekstslide

-d of -dt?
Je hoort het verschil tussen -d en -dt niet.
Dit probleem komt alleen voor bij werkwoorden met in de infinitief een d voor de uitgang -en.

Voorbeelden:
aanmelden, antwoorden, landen, opladen, verbranden en vermoeden.

Slide 18 - Tekstslide

Zo kies je tussen -d of -dt
Bepaal eerst welk onderwerp er bij de persoonsvorm hoort



Slide 19 - Tekstslide

Je kiest voor -d als:
1. het onderwerp IK is
2. JE of JIJ  direct achter de persoonsvorm staat en de JE of JIJ het onderwerp van de zin is.
--> trucje = niet de regel!: Je moet je kunnen vervangen voor jij

--> Je schrijft in die drie gevallen dus de ik-vorm!
Voorbeelden:
1. Ik laad mijn telefoon op.
Antwoord ik voor mijn beurt?
2. Meld jij ons even aan?
Vermoed je ook dat dit niet klopt?


Slide 20 - Tekstslide

Je kiest voor -dt:
 In alle andere gevallen in het enkelvoud.
Voorbeelden:
Het vliegtuig landt om drie uur.
--> het vliegtuig = ow -  loopt = landt

Verbrandt je vader zijn vinger?
--> je vader = ow - loopt = verbrandt

Je laadt mijn iPad toch wel op tijd op?
--> je = ow - loopt = laadt

De docent raadt je aan goed te leren.
De docent = ow - loopt = raadt

Slide 21 - Tekstslide

Ezelsbruggetje voor d of dt bij persoonsvorm tegenwoordige tijd:


Vervang het werkwoord in de 
zin door het werkwoord 'lopen'.



Slide 22 - Tekstslide

Is het tegenwoordige tijd (tt)?
Meervoud (MV) = wij, jullie, zij = Infinitief = hele werkwoord 
(Stam = infinitief - 'en')

Enkelvoud (EV) = ik-vorm of ik-vorm+t
Ik vorm Ik loop naar huis
Jij/hij/zij/je/het/u VOOR het werkwoord staat = ik-vorm+t Jij loopt naar huis.
Je/jij DIRECT ACHTER de persoonsvorm EN het onderwerp van de zin is:  ik-vorm 
Dan loop je naar huis. -  Loop jij naar huis?


Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Kies de juiste werkwoordvorm
De leerling-verpleegster ... (verbinden) de wond zo zorgvuldig mogelijk.
A
verbint
B
verbind
C
verbindt
D
verbintd

Slide 25 - Quizvraag

Kies de juiste werkwoordvorm
Morgen ... (worden) jij om 9.00 uur verwacht bij de orthodontist.
A
wort
B
word
C
wordt
D
wortd

Slide 26 - Quizvraag

Is de persoonsvorm correct gespeld?
Wanneer word je broer bevorderd tot luitenant?
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Is de persoonsvorm correct gespeld?
Tegenwoordig ontregelt een klein beetje sneeuw het treinverkeer al.
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

... (onthouden) je deze regels goed?

Slide 29 - Open vraag

... (vinden) je dat nu echt een goed idee?

Slide 30 - Open vraag

Ik denk dat de verzekering de schade wel ... (vergoeden)

Slide 31 - Open vraag

Als ik de pleister los trek, (bloeden) de wond weer flink
A
bloedt
B
bloed
C
bloeden
D
bloet

Slide 32 - Quizvraag

Werk voor deze les en de volgende les: 

H3 Spelling
Blz. 94-95, opdracht 1 t/m 5  (moet voor maandag af + nagekeken en verbeterd zijn)
Blz. 96/97, opdracht 1 t/m 5  (moet uiterlijk maandag in de les af + nagekeken en verbeterd zijn)
(Denk aan het huiswerk wat vrijdag af moest zijn: Spelling H2, blz. 66/67, opdracht 1 t/m 4
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Maandag is alleen nog werken in de les en moet het voor het einde af zijn, dus maak ook een deel van blz. 100/101 als huiswerk!
Klaar = lezen
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
15:00

Slide 33 - Tekstslide

Ik weet hoe ik het koppelteken en weglaat streepje kan gebruiken


😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Ik weet wanneer ik bij persoonvorm tegenwoordige tijd een d of een dt moet schrijven.


😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll