Toets Helpende Plus - Donderdag 18 januari 2024

Toets Helpende Plus - Donderdag 18 januari 2024
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
Helpende PlusMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Toets Helpende Plus - Donderdag 18 januari 2024

Slide 1 - Tekstslide

Inleiding
De toets bestaat uit juist /onjuist vragen en open vragen. 
Klik of typ het juiste antwoord in. 
Mochten er vragen zijn dan kun je die gelijk stellen via TEAMS.
Er wordt niet beoordeeld op de Nederlandse taal.
Er zijn geen hulpmiddelen toegestaan tijdens het maken van deze les.

Slide 2 - Tekstslide

Bevoegd zijn betekent eigenlijk hetzelfde als het hebben van de juiste papieren.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Alle zorginstellingen moeten voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

De wet BIG beschermt een cliënt tegen onzorgvuldig en ondeskundig handelen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Lasix is een vocht afdrijvend medicijn, met als merknaam furosemide.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Een placebo is een medicijn zonder werkzame stof
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Rapporteren is altijd subjectief, je eigen mening is belangrijk
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Rectaal wil zeggen: Toedienen via de mond
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Een nadeel van oogdruppels in een flesje is dat er snel bacteriegroei kan optreden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

De houdbaarheid na opening van oogdruppels is 6 weken.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Medicijnen waarvan de houdbaarheidsdatum is overschreden, gooi je in de prullenbak.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Cranberrycapsules voorkomen een maagontsteking.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Bij een hypo heeft iemand een te hoog suikergehalte in zijn bloed.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Medicatie vanuit de trombosedienst wordt niet in de baxter gedaan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Verschillende stoffen in medicatie kunnen elkaar beïnvloeden. Dit heet interactie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Capsules mogen in overleg met een arts in bepaalde gevallen opengemaakt worden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Bekwaam

Slide 18 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Baxterzakje

Slide 19 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Stofnaam

Slide 20 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Merknaam

Slide 21 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Placebo

Slide 22 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Orale inname

Slide 23 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Dragee

Slide 24 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Antibioticum

Slide 25 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Resistentie

Slide 26 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Transdermale toediening

Slide 27 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Macrogol en electrolyten

Slide 28 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Antistollingsmiddelen

Slide 29 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Antibiotica

Slide 30 - Open vraag

Beschrijf het doel van het invullen van een MIC-formulier (ook VIM genoemd)

Slide 31 - Open vraag

Geef de juiste betekenis van het begrip: Omeprazol

Slide 32 - Open vraag

Noem 5 gegevens die op een etiket van een geneesmiddel staan dat door de huisarts is voorgeschreven.

Slide 33 - Open vraag

Welke 4 vier functies kan medicatie hebben en geef een bij elke functie een voorbeeld van een medicijn.

Slide 34 - Open vraag

Noem 7 verschillende toedieningsvormen van medicijnen, dat wil zeggen , in welke vorm kan ik een medicijn toedienen?

Slide 35 - Open vraag

Noem de regel van vijf en leg per onderdeel kort uit wat je controleert.

Slide 36 - Open vraag

Noem 5 bijwerkingen van medicatie.

Slide 37 - Open vraag

In het medicatieproces hebben een aantal mensen een taak. Benoem er vier en beschrijf wat hun taak is.

Slide 38 - Open vraag

Je gaat cliënt D zijn medicatie toedienen. De cliënt weigert de medicatie. Wat doe je? Je antwoord bestaat uit 4 punten/onderdelen.

Slide 39 - Open vraag

Beschrijf de voorbereiding en toediening van oogdruppels volgens protocol.

Slide 40 - Open vraag

Benoem 2 mogelijke complicaties bij onjuiste toediening van oogdruppels.

Slide 41 - Open vraag

Het is 17.00 uur en als je de medicatie gaat pakken zie je dat de medicatie van 12.00 uur van cliënt B. nog in de medicatiedoos zit. Wat doe je? Je antwoord bestaat uit 4 punten

Slide 42 - Open vraag

Een cliënt is in de ochtend gestart met een antibioticum in verband met een urineweginfectie. ’s Avonds ontdek jij dat de cliënt huiduitslag heeft. De cliënt wil niet dat je dit meldt. Beschrijf jouw acties in dit geval en licht je werkwijze toe.

Slide 43 - Open vraag

Benoem 3 oorzaken van therapieontrouw en licht dit toe in eigen woorden.

Slide 44 - Open vraag

Benoem de aandachtspunten bij het toedienen van een microlax.

Slide 45 - Open vraag