Week 1

FICTIE 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

FICTIE 

Slide 1 - Tekstslide

FICTIE - wat was dat ook alweer? 

Slide 2 - Tekstslide

Wat was fictie en non-fictie ook weer?
FICTIE 
  • verzonnen gebeurtenissen, personages in boeken of films
  • doel: lezer vermaken, ontroeren, aan het denken zetten
  • een verhaal...soms wel echt gebeurd, maar mooier gemaakt

NON-FICTIE

  • teksten die niet zijn verzonnen, zoals teksten uit kranten, tijdschriften
  • doel: lezer informeren of iets leren

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Genres (soort verhaal)  

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Mano Bouzamour

Slide 7 - Tekstslide

Fictieanalyse
Verhaal: Witte Donderdag
Beoordeling: Toets 20 mei 






Slide 8 - Tekstslide

Analyse elementen
  1.  Titel
  2. Personages
  3. Ruimte (omgeving, sfeer)
  4. Tijd
  5. Plot / verhaallijn
  6. Thema (onderwerp) 
  7. Motieven 
  8. Symboliek 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Analyse elementen op een rij
  1.  Titel
  2. Personages
  3. Ruimte (omgeving, sfeer)
  4. Tijd
  5. Plot / verhaallijn
  6. Thema (onderwerp) 
  7. Motieven 
  8. Symboliek 

Slide 12 - Tekstslide

Titel 
Wat is de betekenis van de titel in relatie tot de inhoud van het verhaal (motieven en thema)?

WITTE DONDERDAG

Slide 13 - Tekstslide

Personages
Hoofdpersonen &  bijfiguren
Karakterisering: dit zijn alle uiterlijke en innerlijke kenmerken van een personage.

Hierin onderscheiden we Rond karakter (round character) en Vlak karakter (flat character).
Rond karakter: we leren veel van het personage kennen. Het personage maakt een ontwikkeling door in het verhaal.  Je leert zijn binnenwereld kennen (gedachten, gevoelens).  
Vlak karakter:  Van dit personage leren we niet zoveel kennen. Er is geen karakterontwikkeling tijdens het verhaal. We leren de binnenwereld niet kennen. Het heeft wel een aantal specifieke (goede of slechte) kenmerken en eigenschappen, die gedurende het hele verhaal gelijk blijven. 

Slide 14 - Tekstslide

Ruimte (omgeving, sfeer)
* Ruimte kan een sfeer ondersteunen, benadrukken of oproepen.
Bijv. dreigend onweer bij een relatie die op barsten staat.  Een horrorverhaal start in de kerkers van een verlaten kasteel, bij volle maan, terwijl het regent en bliksemt.

* De ruimte kan ook een personage karakteriseren


* Ruimte kan ook symbolisch zijn: 
Ondergrondse kelder kan symbool staan 
voor de onderwereld of het onderbewustzijn. 

Slide 15 - Tekstslide

Ruimte (omgeving, sfeer)

Slide 16 - Tekstslide

Tijd
Historische tijd: in welke tijd speelt het verhaal zich af
Tijdsduur: de vertelde tijd
(Een verhaal speelt zich gedurende  uren, dagen of jaren af)
Tijdsvolgorde: chronologisch of spelen met tijdsvolgorde door bijvoorbeeld flashbacks of flashforwards


Slide 17 - Tekstslide

Tijd / AB OVO of niet
Als een verhaal in chronologische volgorde  wordt verteld noemen we dit: Ab   Ovo 
Latijnse uitdrukking: vanaf het ei 
Ovo = ei 
Denk aan ovaal  = eivormig
Ovulatie = eisprong

Slide 18 - Tekstslide

Thema (onderwerp)
Een aantal voorbeelden van thema's:
 liefde,  gelijkwaardigheid, religie, gezondheid, culturen, cultuurverschillen, onvervulde verlangens, racisme, discriminatie, vriendschap,  loyaliteit, rivaliteit,  ouderdom,  verveling, afgunst, kinderwens, vrouwenrechten, familiesystemen, marketing, management, klimaatproblematiek, drugs,  psychologie, literatuur, specifieke werkvelden, pesten, mantelzorg, spiritualiteit, financiën, oorlog… etc.




Slide 19 - Tekstslide

Plot / verhaallijn
Plot/ verhaallijn = een reeks gebeurtenissen en acties die zich ontvouwen in een verhaal. 
Er zijn boeken met 1 verhaallijn maar ook met meer verhaallijnen door elkaar. 

Je kunt verhaallijnen herkennen door:
Meer hoofdpersonen met een eigen perspectief
Het verhaal kan zich afspelen in verschillende tijden
Het verhaal kan zich afspelen op verschillende plaatsen 

Slide 20 - Tekstslide

Motieven (neventhema's) & symboliek
Motieven zijn in een verhaal steeds terugkerende gebeurtenissen of elementen.  Een gebeurtenis die maar één keer plaatsvindt in een verhaal is dus geen motief. Motieven zorgen ervoor dat het verhaal een eenheid wordt. (bijv. een voorwerp, een lied, een kleur, een bepaalde handeling, een gevoel). Herhaling is essentieel.
Symbolische motieven zijn subtiel. Hier moet je echt naar speuren! 
Deze terugkerende verhaalelementen geven een diepgaandere (symbolische) betekenis aan het verhaal. 

Slide 21 - Tekstslide