Examentraining economie katern 4 Ruilen over de tijd + 6 (h1) Verzekeren vo

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Het examen economie duurt
A
2 uur
B
2,5 uur
C
3 uur
D
3,5 uur

Slide 2 - Quizvraag

Bij je economie examen mag je een woordenboek gebruiken
A
Nee, natuurlijk niet
B
Ja, een ééndelig Nederlands woordenboek
C
Ja, een woordenboek Nederlands naar een andere taal
D
Ja, een NL woordenboek of een Nederlands wb. naar een andere taal

Slide 3 - Quizvraag

Welke rekenmachine neem je mee naar je examen?
A
Een ouderwetse rekenmachine zonder toeters en bellen
B
Een ouderwetse rekenmachine met reservebatterijen of een tweede rekenmachine
C
Een grafische rekenmachine met een leeg geheugen
D
Een mobieltje met een goedgekeurde rekenmachine app

Slide 4 - Quizvraag

De vragen van je examen mag je alleen in de voorgeschreven volgorde maken
A
Ja, je moet beginnen met vraag 1, daarna vraag 2, vraag 3 enz.
B
Ja, anders word je op je cijfer gekort
C
Nee, dat hoeft niet, de docent zoekt het wel uit
D
Nee, dat hoeft niet, als je de vragen maar duidelijk aangeeft

Slide 5 - Quizvraag

Met potlood schrijven is toegestaan bij je economie examen
A
Ja natuurlijk mag dat
B
Nee, dat mag niet m.u.v. het tekenen van grafieken met potlood
C
Nee, dat mag niet in verband met fraudegevoeligeheid

Slide 6 - Quizvraag

Welke concepten worden niet op het centraal examen getoets?
A
Concept Schaarste en concept Ruil
B
Concept Schaarste en concept Markt
C
Concept Schaarste en concept Ruilen over de tijd
D
Concept Schaarste en concept Welvaart en groei

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel procent van het economie examen bestaat uit open vragen?
A
65-75%
B
75-85%
C
85-95%
D
95-100%

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel procent van het economie examen bestaat uit rekenvragen?
A
15-25%
B
25-35%
C
35-45%
D
45-55%

Slide 9 - Quizvraag

Ik ga slagen voor mijn economie examen
A
Ik vrees van niet
B
Misschien
C
Hopelijk, maar ik vind economie heel moeilijk
D
Ja natuurlijk, ik heb me goed voorbereid

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Link

Economische levensloop
Het verband tussen het verloop van de arbeidsproductitviteit, het looninkomen en het vemogen van een persoon gedurende zijn leven. Dit kan ook worden weergegeven in grafieken, die weer onderling met elkaar in verband staan; de economische levensloop (zie ook het figuur hiernaast).

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Ruilen over de tijd
Geld verdienen en geld uitgeven gebeuren in verschillende periodes.  


Slide 16 - Tekstslide

Ruilen over de tijd
Waarom is investeren in onderwijs door de overheid ‘ruilen over de tijd’?
Het kost nu geld -->maar als de beroepsbevolking hoger is opgeleid, leidt dat tot een hoger nationaal product (BBP) en dus hogere belastinginkomsten later.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

averechtse selectie
Hoe kun je averechtse selectie als verzekeraar proberen tegen te gaan?
  • historie
  • eigen risico,
  • postcode gebied,
  • leeftijd,
  • rijstijl meten

Slide 28 - Tekstslide

moral hazard (noteren!)
  • gedraag je, je anders als je weet dat je goed verzekerd bent?
  • Voorbeeld: reisverzekering (minder goed op je spullen letten?)
  • moral hazard = je gedrag verandert doordat je verzekerd bent!
  • hoe ga je moral hazard tegen?
  • eigen risico, screening, bonus-systeem

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Waarom verzekeren?
  • als je schade kan krijgen dan kun je jezelf tegen de negatieve financiële gevolgen verzekeren
  • soms verplicht (WA bij auto of scooter, ziektekosten) meestal vrijwillig (brand, diefstal, reis, annulering)
  • brandverzekering huis, vaak een voorwaarde van de bank bij hypotheek

Slide 31 - Tekstslide

Wat is een verzekering?
Afspraak om financieel risico af te dekken (polis).
Verzekeraar: dekt schade van verzekerde
Verzekeringspremie: prijs van een verzekering


  • Verzekeringspremie:
  1. risico op een gebeurtenis
  2. winstopslag
  3. hoogte eigen risico (hoog eigen risico maakt uit te keren schade lager)

Je moet zelf een premie kunnen bepalen en berekenen!

Slide 32 - Tekstslide

risico aversie
Je houdt niet van (aversie) risico

Slide 33 - Tekstslide

Is alles te verzekeren?
Nee

  • Voorbeeld: overstroming Randstad
  • Een situatie waarin iedere verzekerde (tegelijk) schade heeft  kan niet worden verzekerd

Slide 34 - Tekstslide

Draagvlak 
Gevaar bij verzekeringen is averechtse selectie (de goede risico's verzekeren zich niet meer)
Averechtse selectie verkleint het draagvlak
  • hoe meer mensen mee doen aan een verzekering, hoe lager de premie en hoe beter de risico spreiding
  • hoeveel mensen/bedrijven verzekerd zijn heet draagvlak
  • averechtse selectie: verkleint het draagvlak (goede risico's  gaan weg).

Slide 35 - Tekstslide

hoe oplossen?
Solidariteit en eigen risico
  • verplichte solidariteit: deelname verplicht  (zorg)
  • Eigen risico: je krijgt premiekorting als je een eigenrisico kiest.

Slide 36 - Tekstslide

Sociale Zekerheid
Vangnet
  • verlies van inkomen (ziekte, ouderdom, verlies baan)
  • bijzondere financiële lasten (elektrische rolstoel, ombouw auto)

Slide 37 - Tekstslide

Waarom niet verzekeren op de markt?
  1. Averechtse selectie
  2. risicodraagvlak zo groot mogelijk
  3. premies laag (zonder winst)


ZZP'er moet wel de markt op voor arbeidsongeschiktheidsverzekering. Wat is de praktijk?

Slide 38 - Tekstslide

Sociale Zekerheid
Vangnet
  • verlies van inkomen (ziekte, ouderdom, verlies baan)
  • bijzondere financiele lasten (electrische rolstoel, ombouw auto)
  • electrische rolstoel kost ca. € 4.000

Slide 39 - Tekstslide

Verzekering
  • Hoe ga je averechtse selectie bij verzekeringen tegen:
  • 1. eigen risico
  • 2. verplichte solidariteit (WA, Ziektekostenverzekering)
  • Sociale Zekerheid (bijzondere lasten vergoeden of inkomen geven)
  • Sociale Zekerheid = Sociale Verzekeringen + Sociale Voorzieningen
  • Sociale verzekeringen = Werknemersverzekeringen (WW, WIA, ZW) + Volksverzekeringen (AOW, ZVW, AWBZ, Nabestaanden wet, Kinderbijslag). Deze verzekeringen worden betaald uit premies
  • Sociale voorzieningen (WWB ofwel bijstand) = voor iedereen. Wordt betaald uit belastinginkomsten
  • Wajong? Soc voorz of soc verz?

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Lineaire hypotheek

Slide 42 - Tekstslide

Annuiteit

Slide 43 - Tekstslide

Rente

Slide 44 - Tekstslide

Belasting

Slide 45 - Tekstslide