Allround 6

Allround 6 
Ontvangen en opslaan van goederen
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
Facilitair LeidinggevendeMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Allround 6 
Ontvangen en opslaan van goederen

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent dit
gevarensymbool?
A
Dodelijk
B
Giftig
C
Brandbaar
D
Schadelijk

Slide 2 - Quizvraag

Hoe heet de hygiënecode voor voeding?
A
HAPPP
B
HAPPC
C
HACPP
D
HACCP

Slide 3 - Quizvraag

Een lapje kipfilet snijd ik op
A
een groene snijplank
B
een witte snijplank
C
een blauwe snijplank
D
een gele snijplank

Slide 4 - Quizvraag

Op welke kleur snijplank snijd je bladerdeeg?
A
Rood
B
Wit
C
Groen
D
Blauw

Slide 5 - Quizvraag

Op welke snijplank zou je een vis fileren?
A
blauw
B
geel
C
rood
D
bruin

Slide 6 - Quizvraag

Welk kleur doekje gebruik je voor het reinigen van sanitair?
A
Blauw
B
Groen
C
Geel
D
Roze

Slide 7 - Quizvraag

Zwaaien is een vorm van .......
A
Non-verbale communicatie
B
Sociale communicatie
C
Non-sociale communicatie
D
Verbale communicatie

Slide 8 - Quizvraag

Welk type klant is kortaf en kijkt jou nauwelijks aan?
A
De stille klant
B
De blije klant
C
De zakelijke klant
D
De boze klant

Slide 9 - Quizvraag

Waarvoor staat de afkorting OEN?
A
Open, Energiek en Nuchter
B
Opvallend, Echt en Nieuwsgierig
C
Onderdanig, Eerlijk en Natuurtalent
D
Open, Eerlijk en Nieuwsgierig

Slide 10 - Quizvraag

Waarvoor staat de afkorting OMA?
A
Omgang, Manieren, Advies
B
Oordeel, Mening, Advies
C
Ongemak, Moeite, Afleiding
D
Omgang, Mening, Aanraden

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent LSD?
A
Luisteren, spreken, doorzetten
B
Luisteren, selecteren, domineren
C
Luisteren, samenvatten, doorvragen

Slide 12 - Quizvraag

Open vragen zijn vragen...
A
Met een open antwoord
B
Die je kunt beantwoorden met ja en nee

Slide 13 - Quizvraag

Het Nederlands telefoonalfabet gebruikt
A
Nederlandse jongensnamen
B
Nederlandse meisjesnamen
C
Nederlandse plaatsnamen
D
A en B

Slide 14 - Quizvraag

Leveranciers
  • Groothandel
  • Slijter
  • Slager
  • Groenteboer
  • Poelier


Slide 15 - Tekstslide

Goederen:
  1. Dranken
  2. Producten
  3. Non-food

  • Diepvries
  • Koelkast
  • Magazijn

Slide 16 - Tekstslide

Bestellen

1. Via de site van de groothandel.

2. Op de dag van je bestelling ontvang je de bestelbon.

Hierop staat wat en hoeveel je hebt besteld.

3. Op de dag van de levering ontvang je de leveringsbon.

Hierop staat wat en hoeveel er is geleverd. 

WORDT OOK WEL PAKBON/VRACHTBRIEF GENOEMD.

Deze 2 moeten qua inhoud dus overeen komen.


Slide 17 - Tekstslide

Volgorde van opslaan
  1. Rolcontainer in ontvangst nemen en tekenen.
  2. Uitpakken n.a.v de bestelbon.
  3.  Diepvries artikelen afvinken, controleren en opslaan.
  4. Koeling artikelen afvinken, controleren en opslaan.
  5. Non-food artikelen afvinken, controleren en opslaan.
  6. Klopt het niet? Leverancier bellen.
  7. Emballage en rolcontainer opruimen.
  8. Bonnen opslaan (moeten 2 maanden worden bewaard)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Emballage

Dranken worden geleverd in flessen, kratten of fusten.

Na gebruik worden deze door de leverancier weer hergebruikt.

Daarom wil hij ze graag terug.

Om zeker te weten dat hij deze flessen, kratten en fusten weer terug krijgt rekent hij statiegeld.


Emballage = verpakkingsmateriaal waar statiegeld op zit.

Slide 20 - Tekstslide

Retour

Retour is Frans voor terug.


Emballage gaat retour en producten

die verkeerd geleverd zijn gaan ook

retour.


Zorg bij emballage dat het juiste flesje in het juiste krat komt!

Slide 21 - Tekstslide

First in, first out (FIFO)
  • De eerst binnengekomen producten worden als eerst verkocht.
  • Je houdt rekening met de vervaldatum van producten.
  • Nieuwe producten worden achter geplaatst en oudere producten naar voren geschoven.
  • HACCP regel.



Slide 22 - Tekstslide

Temperatuur

- Steekproefgewijs:

opslagruimte, producten

- thermometer: ijken


Slide 23 - Tekstslide

Archiveren

De bestel- en leveringsbonnen moeten minimaal 2 maanden worden bewaard.


Bewaren = archiveren.

Archief = het búreaubakje of de

map waarin deze bewaard worden.

Slide 24 - Tekstslide

Stocken van de voorraad

kwaliteit = of het goed is

kwantiteit = hoeveelheid



Stocken = controleren op

de kwantiteit!

Slide 25 - Tekstslide

Rolcontainer

De leverancier levert de

bestelling op een

rolcontainer.

Slide 26 - Tekstslide

Steekwagen

Kun je gebruiken om

zware dingen van de

grond te tillen

Slide 27 - Tekstslide

Pallet

Houten onderdeel waar je

veel op kunt zetten en tegelijk

kun verplaatsen

Slide 28 - Tekstslide

Transpallet

Gaat op elektriciteit

om zware pallets te

tillen/verplaatsen


of heftruck

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Hondje
Om zware dingen
te vervoeren

Slide 31 - Tekstslide

Plateauwagen

Gaat op elektriciteit

om zware pallets te

tillen/verplaatsen


of heftruck

Slide 32 - Tekstslide

Transportkar

= serveerwagen.

Om snel en makkelijk

kleine, maar veel

onderdelen te verplaatsen

Slide 33 - Tekstslide

Waarom hulpmiddelen?

4 redenen:

  1. omdat het in de Arbowet staat

2. om gezondheidsklachten te voorkomen


3. om het vervoer te vereenvoudigen

4. om het vervoer te versnellen

Slide 34 - Tekstslide

Eenheden =

Hoeveel verpakkingen zijn besteld

 = eenheden


tray

doos

kist

folie

Slide 35 - Tekstslide

Colli =

de individuele verpakkingsenheid

waaruit een lading bestaat.


Colli = 24 flesjes

Slide 36 - Tekstslide


















- aantal colli



- aantal eenheden



- artikelnummer



- omschrijving





Slide 37 - Tekstslide

Behandelingsetiket
- Staat op hoe je goederen moet behandelen
- breekbaar
- niet nat worden
- ontvlambaar
- welke zijde boven
- niet stapelen
zie blz. 14 en 15

Slide 38 - Tekstslide

Boekje 6
Opdrachten maken: 1, 2, 3, 6, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 20, 23, 24, 25, 26 en 30

Overslaan: 4, 5, 7, 12, 19, 21, 22, 27, 28, 29 en 31

Slide 39 - Tekstslide