Les 3: Past Simple - Past Continuous

The Past Simple
Bij regelmatige ww                     Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed

Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is
en nu afgelopen is.

2e rij (Past Simple)
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

The Past Simple
Bij regelmatige ww                     Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed

Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is
en nu afgelopen is.

2e rij (Past Simple)

Slide 1 - Tekstslide

Vragen en ontkenningen
Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Signaalwoorden Past Simple
LADY (afkorting van de 4 soorten signaalwoorden) W
Last (last year, last summer)
Ago (a year ago, two days ago)
Date (een datum)
Yesterday
When ..?

Slide 3 - Tekstslide

Choose the correct Past Simple form:
(+) My sister ....... with her friends yesterday.
A
has played
B
played
C
plaied
D
did played

Slide 4 - Quizvraag

(+) My teacher ....... me how to use the Past Simple yesterday.
A
teached
B
taughted
C
taught
D
teaches

Slide 5 - Quizvraag

(?) ..... for his test?
A
Did he studyed?
B
Did he studied?
C
Studied he?
D
Did he study?

Slide 6 - Quizvraag

(-) I ..... him with his test.
A
didn't helped
B
didn't help
C
helped not
D
didn't helping

Slide 7 - Quizvraag

(+) I .... them a nice story
A
telled
B
did telled
C
did told
D
told

Slide 8 - Quizvraag

(-) We ..... home together.
A
didn't went
B
not went
C
didn't go
D
doesn't go

Slide 9 - Quizvraag


(?) Where ..... those boots?
A
Did he buy?
B
Did he bought?
C
Bought he?
D
Buyed he?

Slide 10 - Quizvraag

Past Continuous
Wanneer gebruik je Past Continuous?

Eigenlijk is het heel simpel, want er geldt maar 1 regel:
  • Je gebruikt de Past Continuous om te zeggen dat iets in het verleden een tijdje duurde of een tijdje aan de gang was. 

  • Het verschil met de Past Simple is dus dat de Past Simple gaat om een moment, terwijl de Past Continuous gaat over een langere gebeurtenis


Slide 11 - Tekstslide

Past Continuous
Hoe maak je die?

De regel is vrij eenvoudig:
  • Past Continuous = was / were + werkwoord+ing

  1. was hoort bij enkelvoud (I, he, she, it)
  2. were hoort bij meervoud en bij you (you, we, you, they)


Slide 12 - Tekstslide

Past Continuous 

Klik hier voor extra online oefeningen.

Op de volgende pagina vind je video uitleg over dit onderwerp.
(wat er wordt verteld over onregelmatige werwoorden hoef je dit jaar nog niet te kennen!)

Slide 13 - Tekstslide

Past Simple - Past Continuous

Slide 14 - Tekstslide

Past Continous  &  Past Simple




Past Continuous = al aan de gang (duurde lang)
Past Simple = iets gebeurde (kort)
Let op: to like - liking     to plan - planning

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer gebruik
je de
Past Continuous?
A
Als iets aan de gang is
B
Als iets gisteren is gebeurd
C
Als iets een tijdje aan de gang was
D
Als je wilt zeggen wat je aan het doen bent

Slide 16 - Quizvraag

Past simple or Past continuous?

I was having a shower.
A
Past simple
B
Past continuous

Slide 17 - Quizvraag

We sang that song yesterday.
A
Past Simple
B
Past continuous

Slide 18 - Quizvraag

We ______
(watch) TV when we ______
(hear) a loud noise.
A
were watching - heared
B
was watching - heared
C
were watching - heard
D
was watching - heard

Slide 19 - Quizvraag

Last year I _____
(visit) Paris and Rome.
A
was visiting
B
visited
C
were visiting
D
visitted

Slide 20 - Quizvraag

He ____
(work) in the garden when he _____
(find) the money.
A
were working - finded
B
worked - was finding
C
was finding - works
D
was working - found

Slide 21 - Quizvraag

We _______ (to eat) dinner when the phone _____ (to ring)
(..... - .....)

Slide 22 - Open vraag

Julie _____ (to work) in the garden when Laurence ____ (to arrive)

Slide 23 - Open vraag

While Lucy _____ (to travel) in Rome, her home _______ (to be) robbed.

Slide 24 - Open vraag

While I _______ (to walk) along the road, an old man _____ (to come) to me.

Slide 25 - Open vraag

People ______ (to sing) Christmas carols while it suddenly ______ (to start) to snow.

Slide 26 - Open vraag

Joseph ______ (to cry) when I _______ (to leave).

Slide 27 - Open vraag

The train _______ (to stop) when I ______ (to read) the article.

Slide 28 - Open vraag