De Balans

De Balans
De Balans
De financiële administratie van een bedrijf
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De Balans
De Balans
De financiële administratie van een bedrijf

Slide 1 - Tekstslide

De Balans
Stel je voor: 
Een leerling uit Havo 3 wilt een snoepwinkel starten. Om dit te doen heeft deze uiteraard geld nodig om snoepgoed te kopen. Hier heeft de leerling de afgelopen maanden voor gespaard.
Laten we zeggen dat deze leerling €100 heeft gespaard en zijn volledige spaargeld gaat investeren in snoep.

Wat is dan de waarde van zijn snoepgoed?

Slide 2 - Tekstslide

De Balans
Stel je voor: 
Een leerling uit Havo 3 wilt een snoepwinkel starten. Om dit te doen heeft deze uiteraard geld nodig om snoepgoed te kopen. Hier heeft de leerling de afgelopen maanden voor gespaard.
Waarde snoepgoed = €100
Waarde spaargeld = €100
Snoepgoed = spaargeld

Slide 3 - Tekstslide

De Balans

Slide 4 - Tekstslide

De Balans
Snoepgoed staat in balans met €100

Slide 5 - Tekstslide

De Balans
Voor bedrijven is het héél belangrijk om te weten waar het geld vandaan komt & waar het geld naartoe gaat.
Dit moet goed genoteerd (opgeschreven) worden. Dit wordt gedaan in een balans

Slide 6 - Tekstslide

De Balans
Debet
Credit
Zo ziet een balans eruit in de administratie van een bedrijf

Slide 7 - Tekstslide

De Balans
Debet
Credit
Allereerst de opmaak van de balans : Wat zien we?
Datum
Debet
Credit
Aan deze kant staat waar het geld vandaan komt waarmee het bedrijf iets gaat doen.
Stel hier dus dan ook de vraag: Hoe komen we aan het geld?
Aan deze kant van de balans staat waar het geld naartoe is gegaan. Dit worden ook wel de bezittingen van het bedrijf genoemd.
Stel hier dan ook de vraag: Waar is het geld aan uitgegeven?
Een balans is een momentopname. Op elk moment van de dag kan je zien hoe het geld is verkregen & waar het aan wordt uigegeven.

Slide 8 - Tekstslide

De Balans
Debet
Credit
Terug naar ons voorbeeld:

Een leerling had €100 spaargeld & dit volledig uitgegeven aan snoep.

Hoe verwerken we dit in de balans?

Slide 9 - Tekstslide

De Balans
Debet
Credit
Eigen vermogen €100
Voorraad snoep €100
-------- +
€100
-------- +
€100
Onderaan de streep heb je nu aan beide kanten €100 staan. Zo kan je controleren dat je balans klopt. We kunnen nu zeggen : De balans is in balans!

Slide 10 - Tekstslide

De Balans
Debet
Credit
Voorraad snoep €100
Eigen vermogen €100
-------- +
 €100
-------- +
 €100
Vervolg opdracht:
De leerling heeft over het hoofd gezien hoeveel snoep deze heeft besteld. Zijn idee: Een rek aanschaffen om het snoep op op te slaan. Maar hij heeft geen geld meer, wat nu?

Oma schiet ten hulp, want die houd ook zo van snoepgoed, en leent haar kleinzoon €200. Het rek zelf kost de leerling €100. Van het overige geld stort (zet) hij €50 op de bank & behoud hij €50 als wisselgeld in zijn kassaatje.
Zet deze gegevens in de balans hierboven.

Slide 11 - Tekstslide

De Balans
Debet
Credit
Eigen vermogen €100
Lening oma         €200
Inventaris (rek)   €100
Voorraad snoep €100
Bank                     €50
Kas                        €50
-------- +
€300
-------- +
€300
Let op!
Balans is in balans

Slide 12 - Tekstslide

De Balans
les 2 Plek op de balans + mutatiebalans
les 3 Mutatiebalans + debiteuren & crediteuren
les 4 Resultatenrekening + BTW

Slide 13 - Tekstslide

De Balans
les 2 plek op de balans + mutatiebalans

Slide 14 - Tekstslide

De Balans
Plek op de Balans
Debet
Credit
Vaste Activa
Vlottende Activa
Liquide Activa
Eigen vermogen
Vreemd vermogen
Voorbeeld
Inventaris - Gebouw - Bedrijfswagens
(Gaat langer mee dan één jaar)
Voorbeeld
Voorraad - Debiteuren
(Gaat korter mee dan één jaar)
Voorbeeld
Kasgeld- Bank
Voorbeeld
Het overige dat geleend is, ookwel de schulden

Slide 15 - Tekstslide

De Balans
Mutatiebalans

Geeft toe welke balansposten toe-/afnemen.

Let goed op! Alleen de balansposten die veranderen en het bedrag waarmee ze veranderen zetten we op deze balans.

Slide 16 - Tekstslide

De Balans
Mutatiebalans
Stel je voor dat er er snoep wordt verkocht voor €40. De inkoopwaarde van dit snoep is €20. Er wordt contant betaald. 

Verwerk dit op de mutatiebalans.

Let goed op! 
De voorraad is altijd op een balans gezet tegen de inkoopwaarde !

Slide 17 - Tekstslide

De Balans
Mutatiebalans
Stel je voor dat er er snoep wordt verkocht voor €40. De inkoopwaarde van dit snoep is €20. Er wordt contant betaald. 

Verwerk dit op de mutatiebalans.

Let goed op! 
De voorraad is altijd op een balans gezet tegen de inkoopwaarde !
Voorraad snoep -€20
Kas                        +€40
--------------------------------
                                 €20
Eigen vermogen   +€20

--------------------------------
                                 €20

Slide 18 - Tekstslide

De Balans
Mutatiebalans
De verdiende €40 euro wordt naar de bank gebracht om op de betaalrekening te zetten

Verwerk dit op de mutatiebalans

Slide 19 - Tekstslide

De Balans
Mutatiebalans
De verdiende €40 euro wordt naar de bank gebracht om op de betaalrekening te zetten

Verwerk dit op de mutatiebalans

Bank +€40
Kas     -€40
----------------                  €0


----------------                  €0

Slide 20 - Tekstslide

De Balans
les 3 Mutatiebalans + debiteuren & crediteuren
les 4 Resultatenrekening + BTW

Slide 21 - Tekstslide

De Balans
les 3 Mutatiebalans + debiteuren & crediteuren

Slide 22 - Tekstslide

De Balans
Debiteuren & Crediteuren

Slide 23 - Tekstslide

De Balans
Debiteuren & Crediteuren

Debiteuren
Crediteuren
Het bedrag dat klanten jou nog moeten terugbetalen. Deze klanten hebben dus jouw producten gekocht op rekening!
Het bedrag dat je nog moet terugbetalen aan bijvoorbeeld leveranciers. Jij hebt dus producten gekocht op rekening die je nog moet terugbetalen!

Slide 24 - Tekstslide

De Balans
Debiteuren & Crediteuren

Debiteuren
Crediteuren
Waarom aan de debet kant?
Een debiteur vertegenwoordigt geld dat je nog krijgt, oftewel hij vertegenwoordigt waarde voor het bedrijf. Een debiteur wordt daarom als bezit gezien & bezittingen staan aan de debet kant.
Waarom aan de credit kant?
Bedrag dat jij nog schuldig bent om te betalen, waarbij schulden altijd aan de credit kant staan.

Slide 25 - Tekstslide

De Balans
Debiteuren

+
=
Een klant koopt een product bij jou op rekening. De post Debiteuren neemt in dit geval toe.

Slide 26 - Tekstslide

De Balans
Debiteuren

-
=
Een klant betaald zijn openstaande rekening terug aan jou na een bepaald krediettermijn. De post Debiteuren neemt in dit geval af.
Krediettermijn
Een bepaalde periode die wordt gegeven om een rekening terug te betalen. De lengte van deze periode wordt bepaald door de verkoper & kan een maand, week, kwartaal of jaar zijn.

Slide 27 - Tekstslide

De Balans
Crediteuren
+
=
Je koopt producten in bij een leverancier op rekening. Je hebt voor deze producten nog niet betaald, dus de post Crediteuren neemt toe!

Slide 28 - Tekstslide

De Balans
Crediteuren
-
=
Je betaald je openstaande rekening terug aan de leverancier na een bepaald krediettermijn. De post Crediteuren neemt in dit geval af.

Slide 29 - Tekstslide

De Balans
les 4 Resultatenrekening + BTW

Slide 30 - Tekstslide

De Balans
Resultatenrekening
Resultatenrekening
Kosten
opbrengsten

Slide 31 - Tekstslide

De Balans
Resultatenrekening
Resultatenrekening
Wat is het?
Stroomgrootheid
Een overzicht van kosten en opbrengsten in een bepaalde periode. Op de resultatenrekening spreken we niet over balansposten, maar over stroomgrootheden.
Worden over een periode gemeten (uur, dag, week, maand etc.). Het geld wat in een maand van je rekening af wordt gehaald is een voorbeeld van een stroomgrootheid.
Kosten
opbrengsten

Slide 32 - Tekstslide

De Balans
Resultatenrekening
Resultatenrekening
Kosten
opbrengsten
Voorbeeld : Resultatenrekening
omzet €5000






Saldo (verlies)........
------------------------------
                x
-inkoopwaarde omzet €1500
-Huurkosten €620
-Rentekosten €25
-Afschrijvingskosten €200

Saldo (winst)......
------------------------------
         X
Let goed op!
Ook de resultatenrekening moet in balans zijn. Hiervoor gebruiken we het saldo (winst/verlies).

Slide 33 - Tekstslide

De Balans
Resultatenrekening
Resultatenrekening
Kosten
opbrengsten
Voorbeeld : Resultatenrekening
(Winst gemaakt)
omzet €5000






Saldo (verlies)
(Geen verlies, winst gemaakt!)
------------------------------
                €5000
-inkoopwaarde omzet €3000
-Huurkosten €620
-Rentekosten €25
-Afschrijvingskosten €200

-Saldo (winst) €1155 
(€5000-€3845=€1155)

------------------------------
         €5000
Let goed op!
Ook de resultatenrekening moet in balans zijn. Hiervoor gebruiken we het saldo (winst/verlies).

Slide 34 - Tekstslide

De Balans
Resultatenrekening
Resultatenrekening
Kosten
opbrengsten
Voorbeeld : Resultatenrekening
(Verlies gemaakt)
omzet €5000






Saldo (verlies)
(€5845-€5000=€845)

------------------------------
                €5845
-inkoopwaarde omzet €3000
-Huurkosten €620
-Rentekosten €25
-Afschrijvingskosten €200
-Loonkosten €2000
-Saldo (winst)
(Geen winst, verlies gemaakt!)
------------------------------
         €5845
Let goed op!
Ook de resultatenrekening moet in balans zijn. Hiervoor gebruiken we het saldo (winst/verlies).

Slide 35 - Tekstslide

De Balans
Belasting over toegevoegde waarde (BTW)
Wat is het?
Belasting die consumenten moeten betalen over de producten die zij kopen.
Waarom betalen we het?
Het is namelijk een goede inkomstenbron geworden voor de overheid waar ze allemaal dingen van financieren (bekostigen/betalen) waar de Nederlanders vervolgens weer van kunnen profiteren. 

Slide 36 - Tekstslide

De Balans
Belasting over toegevoegde waarde (BTW)
Voorbeeld:
Johannes koop een broek voor €85 euro exclusief 21% Btw.
1) Hoeveel kost de broek inclusief BTW
2)Hoeveel BTW betaald Johannes?
Exclusief & Inclusief
Exclusief : Prijs zonder de BTW erbij opgeteld
Inclusief : Prijs met de BTW erbij opgeteld

Slide 37 - Tekstslide

De Balans
Belasting over toegevoegde waarde (BTW)
Voorbeeld:
Johannes koop een broek voor €85 euro exclusief 21% Btw.
1) Hoeveel kost de broek inclusief BTW
2)Hoeveel BTW betaald Johannes?
1)  €85 + (€85x 0.21) = €102.85
     of
    €85/100 = €0.85
    €0.85 x 121 = €102.85
2) €102.85 - €85 = €17.85
     of
     €85/100 = €0.85
     €0.85 x 21 = €17.85

Slide 38 - Tekstslide

De Balans
Einde Hoofdstuk 5

Slide 39 - Tekstslide