noem het een toets

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deel 1:
  • handhygiëne
  • bed opmaken
  • persoonlijke verzorging
  • uitscheidingsproducten
  • steunkousen
  • vitale functies
Deel 2:
  • wondzorg
  • Ambulante Compressie Therapie
  • medicatie 
  • injecteren
Deel 3:
  • stoma zorg
  • maagsonde
  • zuurstof
  • tracheastoma
  • uitzuigen mond/keel
Deel 4:
  • lab materiaal
  • blaaskatheteriseren
  • supra-pubis katheter

Slide 2 - Tekstslide

Noem twee manieren om voor de privacy van de zorgvrager te zorgen tijdens het wassen en aan- en uitkleden.
A
1. Het lichaam van de zorgvrager bedekken tijdens het wassen 2. De ruimte afsluiten tijdens het wassen en kleden
B
1. tijdens het wassen en kleden de ramen en gordijnen open doen 2. Niet weglopen tijdens wassen en kleden
C
1. Niet weglopen tijdens wassen en kleden. 2. De wensen van de zorgvrager te respecteren.
D
1. Het lichaam van de zorgvrager niet bedekken tijdens het wassen 2. De wensen van de zorgvrager te respecteren

Slide 3 - Quizvraag

Als je iemand hebt gedoucht is het slim hem of
haar daarna direct in de doucheruimte aan te
kleden. Daar is het warm en vochtig.
Is dat zo?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Als je iemand helpt bij het aankleden begin
je bij de minst beperkte arm (of been)
en daarna de meest beperkte arm (of been).
Klopt dat?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Er zijn diverse soorten incontinentiemateriaal.
op de plaatjes zie je een inco met een heupband
waar het absorptiemateriaal aan hangt.
op de plaatjes zie je dat de band aan de voorkant
wordt gesloten. Is dat correct?
A
Ja, je moet dit type inco aan de voorkant sluiten
B
Nee, je moet dit type inco aan de achterkant sluiten
C
Sluiten aan de voor- en achterkant kan allebei

Slide 6 - Quizvraag


kijk naar de afbeeldingen
wie tilt er op de correcte manier?
A
B
A
afbeelding A
B
afbeelding B

Slide 7 - Quizvraag


Wanneer gebruik je een
actieve tillift?
A
A. Wanneer je de cliënt naar een andere verdieping wilt verplaatsen
B
B. Wanneer de cliënt mee kan helpen bij het verplaatsen
C
C. Wanneer de cliënt niet kan begrijpen wat je zegt
D
D. Wanneer je de cliënt wilt activeren om meer te bewegen

Slide 8 - Quizvraag


Voor welke tillift hoeft een zorgvrager geen steunfunctie meer te hebben?
A
Actieve tillift
B
Passieve tillift

Slide 9 - Quizvraag


Het hulpmiddel dat gebruikt word in bed en verlichting geeft aan een zorgvrager met een wond aan het been is een:
A
Papegaai
B
Bedhek
C
Dekenboog
D
Voetenbankje

Slide 10 - Quizvraag


Wat is goed als je met een rolstoel rijdt?
De zorgverlener gaat met een rolstoel de stoep af:

A
Met de rolstoel vooruit
B
Met de rolstoel achterstevoren

Slide 11 - Quizvraag


Ongewild urineverlies bij inspanning heet:
A
Urge-incontinentie
B
Druppelincontinentie
C
Stressincontinentie
D
Obsessie incontinentie

Slide 12 - Quizvraag


Onder de borsten van een vrouw moet je goed afdrogen om …………………. te voorkomen
A
Decubitus
B
Smetten
C
Kruisbesmetting
D
Luizen

Slide 13 - Quizvraag

Je neemt de temperatuur rectaal op.
Wat betekent rectaal?
A
onder de oksel
B
in het oor
C
in de anus
D
onder de tong

Slide 14 - Quizvraag

Je neemt de temperatuur oraal op.
Wat betekent oraal?
A
onder de oksel
B
in het oor
C
in de anus
D
onder de tong

Slide 15 - Quizvraag

Op welke plaatsen in het lichaam kun je de hartslag opnemen?
A
aan de pols, de hals en de slaap
B
alleen aan de pols
C
met de hand achter je oor
D
onder de tong

Slide 16 - Quizvraag


Wanneer spreken we van koorts?
Bij een temperatuur van:

A
onder de 35,5 ˚C
B
37 ˚C of hoger
C
37,5 ˚C of hoger
D
38 ˚C of hoger

Slide 17 - Quizvraag

In de kleine bloedsomloop pompt het hart het
zuurstofrijke bloed naar alle delen van het lichaam. Is waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

waaruit bestaat de
normale verzorging
van het oog
A
wassen met water met zeep: van de binnen- naar de buitenkant.
B
wassen met water zonder zeep: van de binnen- naar de buitenkant.
C
wassen met water zonder zeep: van de buiten- naar de binnenkant.
D
wassen met water met zeep: van de buiten- naar de binnenkant.

Slide 19 - Quizvraag

wat betekent
Blepharitis?
A
ontstoken oog
B
ooglidrand ontsteking
C
"strontje" in het oog
D
droge en geïrriteerde ogen

Slide 20 - Quizvraag


Wat betekent "skin tears"?
A
smetten
B
huidscheuren
C
schaafwond
D
kapotte huid

Slide 21 - Quizvraag


Wat betekent "intertrigo"?
A
smetten
B
huidscheuren
C
eilandjes voor de kust
D
decubitus

Slide 22 - Quizvraag


hoe ontstaat decubitus
A
te kleine schoenen
B
door langdurig in bed liggen
C
door langdurige druk op dezelfde plaats
D
bij mensen die in een rolstoel zitten

Slide 23 - Quizvraag


waar ontstaat decubitus vaak
A
op een plek met een uitstekend bot
B
stuit - heup - knie - voet
C
stuit - heup - elleboog - hielen
D
hals - stuit - arm - been

Slide 24 - Quizvraag

bij het toedienen van medicijnen is er een regel van 5 :
A
Juiste cliënt Juiste dosering Juiste medicijn Juiste tijd en hoe neem je het in
B
Juiste naam Juiste woonplaats Juiste pil Juiste situatie en tijdstip
C
Juiste gelegenheid Juiste hoeveelheid Juiste adres/geboorteplaats Juiste tijdstip en manier van innemen
D
Juiste cliënt/geboorte datum Juiste dosering/hoeveelheid Juiste medicijn Juiste tijdstip en manier van inname

Slide 25 - Quizvraag

bij het inbrengen van een zetpil ligt de volwassen cliënt op zijn ...........zij
A
rechter zij
B
linker zij

Slide 26 - Quizvraag


slaap tekort leidt tot....
A
Depressie overspannenheid vermoeidheid
B
moeheid prikkelbaarheid verminderde concentratie
C
vermoeidheid stoppelbaard concentratie problemen
D
onvermoeibaar prikkels reactie vermogen

Slide 27 - Quizvraag

wat is de slaapbehoefte van een volwassene?
A
15 uur
B
5 uur
C
10 uur
D
8 uur

Slide 28 - Quizvraag

je slaap waak centrum werkt volgens een bepaald ritme.
hoe noemen we dit?
A
biologische kok
B
vegetarische klok
C
koekoeksklok
D
biologische klok

Slide 29 - Quizvraag

noem 4 indicaties voor het plaatsen van een blaaskatheter
A
Chronische blaasontstekingen Onvermogen om de blaas te ledigen (retentie). Na een operatie in het buik- of bekkengebied. Noodzakelijk voor toediening blaasspoeling ​
B
​ Chronische blaasincontinentie ​Onvermogen om de blaas te ledigen (retentie).​ Voor een operatie in het buik- of bekkengebied. ​Noodzakelijk voor toediening blaasspoeling
C
​ Chronische blaasincontinentie Onvermogen om urine op te houden Voor een operatie ​Noodzakelijk voor toediening blaasspoeling
D
​ Chronische blaasincontinentie ​Retentie van de blaas.​ Na een operatie in het buik- of bekkengebied. ​Voor toediening blaasspoeling

Slide 30 - Quizvraag

noem 2 contra-indicaties voor het plaatsen van een blaaskatheter
A
​ letsel aan de urethra.​ Prostatitis, al dan niet acuut.​
B
letsel aan de vagina.​ Prostatitis, al dan niet acuut.​
C
letsel aan de anus.​ vergrote prostaat ​
D
letsel aan de urethra.​ vergrote prostaat

Slide 31 - Quizvraag

Noem minimaal 3 indicaties voor het inbrengen van een neus-maag sonde
A
1. vocht toedienen 2.wanneer de slikfunctie ontbreekt 3.bij aandoeningen in de slokdarm
B
1.de maagretentie bepalen; 2.diagnostisch onderzoek verrichten; 3.overtollig vocht uit de maag verwijderen bij een ileus
C
1.het maag-darmkanaal spoelen na inname van giftige stoffen 2.de maagretentie bepalen 3.voeding toedienen
D
1.bij aandoeningen in het aangezicht: trauma; 2.bij een schedelbasisfractuur. 3.voeding toedienen

Slide 32 - Quizvraag

Noem 3 contra-indicaties bij het inbrengen van een neus-maagsonde
A
1. vocht toedienen 2.wanneer de slikfunctie ontbreekt 3.bij aandoeningen in de slokdarm
B
1.bij aandoeningen in het aangezicht: trauma; 2.bij een schedelbasisfractuur. 3.voeding toedienen
C
1.bij aandoeningen in het aangezicht: trauma 2.bij een schedelbasisfractuur 3.wanneer de slikfunctie ontbreekt
D
1.de maagretentie bepalen; 2.diagnostisch onderzoek verrichten; 3.overtollig vocht uit de maag verwijderen bij een ileus

Slide 33 - Quizvraag

Hoe meet je de NEX+10
A
Meet met de sonde de afstand vanaf het borstbeen naar de neus tot aan de oorlel. tel hier 10 cm bij op.
B
Meet met de sonde de afstand vanaf het borstbeen naar de oorlel tot aan het puntje van de neus.
C
Meet met de sonde de afstand vanaf de neus naar de oorlel tot aan het uiteinde borstbeen. Tel hier 10 cm bij op.
D
Meet met de sonde de afstand vanaf de neus naar de oorlel tot aan het uiteinde borstbeen.

Slide 34 - Quizvraag

Hoe bepaal je de zuurgraad
A
laat de cliënt limonade drinken en trek daarna een beetje maagsap op uit de maag. bepaal de PH-waarde met behulp van de PH-indicator
B
spuit 5-10 ml lucht door de sonde. Zuig met de spuit voorzichtig enkele druppels maagsap uit de sonde op. Bepaal de pH-waarde met behulp van de pH-indicator.
C
Hang de pH-indicator in het maagsap gedurende 1-30 seconden tot de strip verkleurt en lees af.
D
laat de cliënt een beetje speeksel op de PH-indicator spugen. Bepaal zo de zuurgraad

Slide 35 - Quizvraag

hoeveel liter zuurstof kan je via de zuurstofbril toedienen
A
Een zuurstofbril is geschikt voor zuurstoftoediening tot 2 liter per minuut.
B
Een zuurstofbril is geschikt voor zuurstoftoediening tot 4 liter per minuut.
C
Een zuurstofbril is geschikt voor zuurstoftoediening tot 6 liter per minuut.
D
Een zuurstofbril is geschikt voor zuurstoftoediening tot 8 liter per minuut.

Slide 36 - Quizvraag

hoeveel liter zuurstof kan je via de zuurstofkatheter toedienen
A
Een zuurstofkatheter is geschikt voor zuurstoftoediening tot 2 liter per minuut.
B
Een zuurstofkatheter is geschikt voor zuurstoftoediening tot 4 liter per minuut.
C
Een zuurstofkatheter is geschikt voor zuurstoftoediening tot 6 liter per minuut.
D
Een zuurstofkatheter is geschikt voor zuurstoftoediening tot 8 liter per minuut.

Slide 37 - Quizvraag

hoeveel liter zuurstof kan je via de zuurstofmasker toedienen
A
Een zuurstofmasker is geschikt voor zuurstoftoediening tot 12 liter per minuut.
B
Een zuurstofmasker is geschikt voor zuurstoftoediening tot 10 liter per minuut.
C
Een zuurstofmasker is geschikt voor zuurstoftoediening tot 8 liter per minuut.
D
Een zuurstofmasker is geschikt voor zuurstoftoediening tot 14 liter per minuut.

Slide 38 - Quizvraag

noem de 3 verschillende stoma's
gebruikt voor uitscheiding
A
colonstoma ileostoma urostoma
B
tracheastoma colonstoma ileostoma
C
colonstoma tracheastoma urostoma

Slide 39 - Quizvraag

noem aandachtspunten bij het uitzuigen van de mond en keelholte
A
niet zuigend inbrengen, zuigend uit niet langer dan 10-15 seconden maximaal 3x achter elkaar
B
zuigend inbrengen, niet zuigend eruit niet langer dan 5-10 seconden maximaal 5x achter elkaar

Slide 40 - Quizvraag

indicaties voor een tracheotomie
A
Verlamming van 1 of beide stembanden Obstructie door littekenweefsel​ In-operatieve tumor​ Langdurige beademing ​
B
Zwelling bij allergische reactie​ Zwelling bij ontstoken weefsel​ Zwelling na operatie in hoofd/hals gebied Zwelling na schade na trauma​
C

Slide 41 - Quizvraag

Waarom is handhygiëne belangrijk?
A
omdat het moet van de inspectie
B
omdat de cliënt het graag wil
C
omdat ik mij vies voel na het aanraken van de cliënten
D
omdat ik daarmee het verspreiden van bacteriën en virussen kan voorkomen

Slide 42 - Quizvraag

wanneer moet je handhygiëne uitvoeren
A
na binnenkomst bij de cliënt, in de kamer waar je zorg gaat verlenen
B
voordat je het huis van de cliënt verlaat
C
na binnenkomst bij de cliënt, meteen na de voordeur
D
voor een schone handeling en na een vuile handeling

Slide 43 - Quizvraag

wat zijn de voordelen van het gebruik van handalcohol boven water en zeep
A
je kunt je handschoenen makkelijker aantrekken
B
je handen worden schoner
C
het gaat sneller
D
je handen drogen minder uit

Slide 44 - Quizvraag

welke stellingen zijn juist?
A
ik mag geen ringen dragen in de zorg
B
ik mag nagellak dragen in de zorg
C
als het te druk is, hoef ik geen handhygiëne uit te voeren
D
handhygiëne heeft alleen zin als iedereen het doet

Slide 45 - Quizvraag

Slide 46 - Tekstslide