4. Schaalniveaus

4. Schaalniveaus 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

4. Schaalniveaus 

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen. Wat was een ander woord voor centrum?
A
Ontwikkelingsland
B
westerse landen
C
derdewereldlanden
D
kernlanden

Slide 2 - Quizvraag

Hoe noemen we een land dat onder ontwikkeld is?
A
Derdewereldland
B
Ontwikkelingsland
C
Westerse landen
D
Arme landen

Slide 3 - Quizvraag

Leerdoelen 
BK
• Je weet welke schaalniveaus je bij aardrijkskunde gebruikt.
• Je kunt van schaalniveau inzoomen en uitzoomen.
• Je kunt centrum en periferie op de drie schaalniveaus beschrijven.

KGT/TH:
  • Je kunt het verschijnsel centrum-periferie op de vijf schaalniveaus beschrijven.
  • Je begrijpt hoe ontwikkelingen op verschillende schaalniveaus elkaar beïnvloeden.

Slide 4 - Tekstslide

Schaalniveaus, waar denk je aan?

Slide 5 - Woordweb

Schaalniveau

Je kunt onderwerpen op verschillende niveaus bekijken.


Schaalniveau = de grootte van het gebied waarnaar je kijkt. Op elk schaalniveau zie je andere dingen. Bijv: in Rotterdam kun je naar de wijken kijken.


Er zijn 5 schaalniveaus:

1. mondiaal (bk, kgt, th)

2. continentaal (th)

3. nationaal (bk, kgt,th)

4. regionaal (th)

5. lokaal (bk, kgt, th)

Slide 6 - Tekstslide

Video
Inzoomen op de 5 schaalniveaus

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat is de meest uitgezoomde schaal?
A
Mondiale schaal
B
Regionale schaal
C
Lokale schaal
D
continentale schaal

Slide 9 - Quizvraag

continentaal 
nationaal
lokaal
regionaal

Slide 10 - Sleepvraag

Bij lokaal niveau kijk je naar?
A
een plaats
B
een werelddeel
C
een land
D
een continent

Slide 11 - Quizvraag

Bij nationaal niveau kijk je naar?
A
een land
B
een provincie
C
twee landen
D
een werelddeel

Slide 12 - Quizvraag

In- en uitzoomen

Waarom is het handig om in of uit te zoomen bij een gebied?


Voordelen zijn:

  • Op lokaal niveau zie je niet wat er op regionaal niveau gebeurd
  • Je ziet ook welke invloeden de niveaus op elkaar kunnen hebben.

Slide 13 - Tekstslide

nationaal niveau = je kijkt naar één land.

Slide 14 - Tekstslide

BK en KGT  aan het werk

Maken: paragraaf 4 van hoofdstuk 4.


Huiswerk maandag 18 maart: vragen paragraaf 4

Slide 15 - Tekstslide

Regionaal niveau

Je kijkt naar een gebied zoals een streek of een provincie.


We zoomen in op de provincie Groningen (volgende dia)

Slide 16 - Tekstslide

Regionaal niveau


Wat zien we?

Slide 17 - Tekstslide

Continentaal niveau

Je kijkt naar een werelddeel, bijvoorbeeld Europa


Continent = een groot landmassa, veel landen bij elkaar.

Bijvoorbeeld: Europa, Noord-Amerika, Zuid-Amerika.

Slide 18 - Tekstslide

Hoe de landen heten
Schaalniveau: werkloosheid

Slide 19 - Tekstslide

Bij continentaal niveau kijk je naar?
A
een land
B
3 landen tegelijk
C
je kijkt naar de hele wereld
D
je kijkt naar een werelddeel

Slide 20 - Quizvraag

Als je van een hoger naar een lager schaalniveau gaat, dan zoom je ...?
A
in (inzoomen)
B
uit (uitzoomen)

Slide 21 - Quizvraag

TH aan het werk

Maken: paragraaf 4 van hoofdstuk 3 alle vragen.


Voor iedereen:

Huiswerk maandag 18 maart: vragen paragraaf 4


Klaar: topografie leren voor woensdag 20 maart!

Slide 22 - Tekstslide

Begrippen
• Schaalniveau
• Lokaal schaalniveau
• Regionaal niveau
• Nationaal schaalniveau
• Continentaal niveau
• Mondiaal schaalniveau
• Uitzoomen
• Inzoomen

Slide 23 - Tekstslide

Wat moet je nu kunnen en kennen? 
Je moet alle begrippen kunnen uitleggen. 
Je moet de lesdoelen kunnen beantwoorden.
Je moet een samenvatting of een mindmap kunnen maken.

Slide 24 - Tekstslide