Naamvallen 1+2+3+4 HA3

haben & sein & werden (onregelmatig)
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

haben & sein & werden (onregelmatig)

Slide 1 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden t.t. (regelmatig)

Slide 2 - Tekstslide

Sterke werkwoorden t.t. (onregelmatig)
Zie rood boekje nr. 63:
- werkwoorden met een a in de stam
- werkwoorden met een e in de stam

Slide 3 - Tekstslide

Naamvallen
Naamvallen zijn nodig om de functie van een zinsdeel aan te geven.  

Slide 4 - Tekstslide

Stappen naamvallen
VWO
- voorzetsels (kijk of er een voorzetsel met een vaste naamval in de zin staat) 
- werkwoorden (kijk of er een werkwoord met een vaste naamval in de zin staat) 
- ontleden (onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp)

Vertaal de zin naar het Nederlands. 
Kan je het in te vullen zinsdeel vervangen met ‘van de’ of ‘van het’?
Kijk naar het woord wat je moet invullen: der of ein groep?
Kijk naar het geslacht: m of v of o of mv?
Zie de uitgangen bij de juiste naamval in der of ein groep.

Slide 5 - Tekstslide

1e naamval
  • onderwerp: wie/wat + gezegde
  • naamwoordelijk deel van het gezegde (werkwoorden): sein, werden, bleiben
NE: De hond is ziek.
DU: Der Hund ist krank.
NE: Het dier naast Tom is een pinguïn
DU: Das Tier neben Tom ist ein Pinguin.

Slide 6 - Tekstslide

2e naamval
  • Bezitsrelatie. 2e naamval wordt gebruikt bij een bezit of als het bij iets anders hoort. In het Nederlands staat er dan vaak ‘van de’, ‘van het’, ‘van deze’ etc. Het woordje ‘van’ verdwijnt dan in het Duits en daarvoor wordt deze naamval gebruikt.  
NE: De portemonnee van mijn broer was gestolen.
DU: Die Brieftasche meines Bruders war gestohlen worden.

Slide 7 - Tekstslide

4e naamval
  • lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp 
  • voorzetsels: durch, für, ohne, um, bis, gegen
  • werkwoorden: fragen, bitten
  • es gibt (er is/ er zijn)
  • tijdsbepaling (volgende week, vorig jaar, etc.)
NE: Vorige week zijn we naar de bioscoop gegaan.
DU: Vorige Woche waren wir ins Kino gegangen.
NE: Het boek is voor mijn moeder.
DU: Das Buch ist für meine Mutter
NE: De vrouw koopt een boek
DU: Die Frau kauft ein Buch.

Slide 8 - Tekstslide

3e naamval
  • meewerkend voorwerp: aan of voor wie
  • voorzetsels: aus, bei, mit, nach, von, zu, seit
  • werkwoorden: glauben, danken, helfen, gratulieren
NE: Ik geef mijn vader een boek.
DU: Ich gebe meinem Vater ein Buch.
NE: Volgende week ga ik naar mijn Oma.
DU: Nächste Woche gehe ich zu meiner Oma.

Slide 9 - Tekstslide

der-groep & ein-groep

Slide 10 - Tekstslide

Het onderwerp
Het meewerkend voorwerp
Het lijdend voorwerp
1e naamval
Wie/wat + onderwerp + gezegde
4e naamval
Wie/wat + gezegde
3e naamval
aan/voor wie of wat

Slide 11 - Sleepvraag

Zoek: 4e naamval
Der Mann kauft einen Apfel.

Slide 12 - Open vraag

Zoek: 2e naamval
Das Fell des Pinguins ist sehr weich.

Slide 13 - Open vraag

Zoek: 4e naamval
Johann isst ein Eis.

Slide 14 - Open vraag

Zoek: 1e naamval
Meine Schwester gibt unserer Mutter ein Geschenk.

Slide 15 - Open vraag

Zoek: 3e naamval
Meine Schwester gibt unserer Mutter ein Geschenk.

Slide 16 - Open vraag

Zoek: 1e naamval
Meine Mutter hat zwei Kinder.

Slide 17 - Open vraag

Zoek: 4e naamval
Deine Eltern haben ein Haus gekauft.

Slide 18 - Open vraag

Martin ruft d.. Lehrer (m).
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 19 - Quizvraag

D.. Mädchen (o) isst ein.. Pizza (v).
A
die, eine
B
das, ein
C
die, einen
D
das, eine

Slide 20 - Quizvraag

Mein.. Mutter(v) hat ein.. Geschenk(o) bekommen.
A
meine, eines
B
meine, ein
C
meiner, einen
D
mein, ein

Slide 21 - Quizvraag

Dies.. Schule (v) hat ein.. Schulhof (m).
A
diese, einen
B
dieser, einen
C
dies, einen
D
diese, ein

Slide 22 - Quizvraag

Extra oefenen voor de toets
https://duitsopschool.wordpress.com/oefeningen/oefenen-bepaalde-lidwoorden/ 


Slide 23 - Tekstslide