5v voeding en vertering_2025

5V voeding en vertering
Oefenen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

5V voeding en vertering
Oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Wij beginnen met het maken van een overzicht
Stap 1: Je krijgt een A3 afbeelding van het 
spijsverteringskanaal
Stap 2: Ik geef van boven naar beneden 
uitleg
Stap 3: Jullie schrijven per orgaan de naam 
op, de enzymen die er worden gemaakt en 
de voedingsstof.

Slide 2 - Tekstslide

van mond tot kont
Functie:
  • Opname van voedsel
  • Transport van voedsel
  • Vertering van voedsel
  • Opname van voedingsstoffen in het bloed
  • Uitscheiding van de onverteerbare resten 
  • Symptomen bij ziekten aan spijsverteringskanaal: Braken, Afwijkende stoelgang, Obstipatie, Buikpijn 

Slide 3 - Tekstslide

We starten nu de 'test

Slide 4 - Tekstslide

De vertering van voedingsstoffen start in:
A
mondholte
B
maag
C
12-vingerige darm
D
dunne darm

Slide 5 - Quizvraag

Nummer 9 is...
A
Dunne darm
B
Alvleesklier
C
Rectum
D
slokdarm

Slide 6 - Quizvraag

Koolhydraten/zetmeel worden verteerd tot glucose door
A
Amylase
B
Glucagon
C
Lipase
D
Proteïnase

Slide 7 - Quizvraag

Als ik een vetmolecuul volledig verteer, hoeveel moleculen hou ik dan over?
A
1
B
2
C
4
D
meer dan 4

Slide 8 - Quizvraag

Als de lever teveel alcohol te verwerken krijgt, is er een grote kans op een leverbeschadiging. Welk proces in het darmkanaal kan minder goed verlopen als gevolg van een leverbeschadiging?
A
De darmperistaltiek.
B
De vertering van eiwitten.
C
De vertering van koolhydraten.
D
De vertering van de vetten.

Slide 9 - Quizvraag

Vetbollen worden kleine vetbolletjes.

Je noemt dit .....
de stof die dit doet is ....
A
Peristaltiek ..... alvleessap
B
Vertering van vet .... speeksel
C
Emulgeren ..... gal
D
Klierwerking..... alvleessap

Slide 10 - Quizvraag

Welke verteringsappen kunnen eiwitten verteren? Sleep alleen de verteringsappen die dat kunnen naar het vak.
Verteringsappen die eiwitten kunnen verteren
Alvleessap
Maagzuur
speeksel
darmsap
Gal

Slide 11 - Sleepvraag

     enzym
verteringsproduct
  voedingsstof

Slide 12 - Sleepvraag

Wat gebeurt er met enzymen wanneer ze bij een veel te hoge pH worden gezet?
A
enzymen raken onwerkzaam door vormverandering
B
enzymen raken onwerkzaam door stolling
C
Enzymen verweken
D
enzymen sterven af

Slide 13 - Quizvraag

Enzymen x, y, en z kunnen werkzaam zijn in een vis
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Bij 37 graden zijn er meer enzymen y dan z gedenatureerd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

In de afbeelding zie je de werking van twee enzymen. Als je onderzoek wilt doen naar de werking van enzymen bij 40 graden, welk van de twee enzymen kan je dan het beste gebruiken?
A
Enzym 1
B
Enzym 2
C
Beide zijn goed
D
Geen van beide

Slide 16 - Quizvraag

Een enzym past precies op de om te zetten stof. Dat betekent dat het enzym ...
A
substraatspecifiek is
B
reactiespecifiek is

Slide 17 - Quizvraag

Welke bewering klopt?
De stijging van de activiteit
tussen P en Q komt doordat ..
A
... er meer enzymen bijkomen
B
... er per enzymmolecuul meer stof wordt omgezet
C
... er meer substraat bijkomt.

Slide 18 - Quizvraag

Welke stof levert de meeste energie?
A
Vet
B
Eiwitten
C
Glucose
D
Koolhydraten

Slide 19 - Quizvraag

Welke aminozuren MOETEN in de voeding aanwezig zijn?
A
essentiële aminozuren
B
niet-essentiële aminozuren

Slide 20 - Quizvraag


Welk voedingsmiddelen worden met behulp van bacteriën gemaakt?
A
yoghurt en bier
B
bier en brood
C
yoghurt en zuurkool
D
wijn en zuurkool

Slide 21 - Quizvraag

Chylomicronen:
A
transportblaasjes voor vet
B
transportblaasjes voor aminozuren
C
geëmulgeerde vetten
D
micellen

Slide 22 - Quizvraag

Pepsinogeen wordt in de maag zelf omgezet in actief pepsine. Waarom daar pas?
A
Het heeft geen functie in de maagwand
B
Er zijn geen eiwitten in de maagwand
C
Anders maakt het cellen van de maag stuk

Slide 23 - Quizvraag

alvleesklier
maagsapklieren
lever
gal
pepsinogeen
lipase
amylase

Slide 24 - Sleepvraag

Gal emulgeert, maar welk deel van gal?
A
galzure zouten
B
micellen
C
glycerol
D
galzoute zuren

Slide 25 - Quizvraag

Insuline wordt gemaakt door de alvleesklier en is...
A
endocrien
B
exocrien

Slide 26 - Quizvraag

Deze hormonen worden in de alvleesklier gemaakt:
A
insuline, glucose, glycogeen
B
insuline, glycogeen en glucagon
C
insuline en glucagon
D
glucose, glycogeen en glucagon

Slide 27 - Quizvraag

Je ziet hier een stukje dunne darm met een paar darmvlokken.
Wat is de reden dat de dunne darm plooien en darmvlokken heeft?
A
Dan gaat de voedselbrij langzamer door de darm
B
Dat zorgt voor oppervlaktevergroting waardoor er meer plek is voor stofwisseling
C
Dat zorgt voor betere darmperistaltiek
D
Dat zorgt voor een betere mechanische vertering

Slide 28 - Quizvraag

Wat zijn de drie eindproducten uit de dunne darm?
A
Amylase, Monoglyceriden en glycogeen
B
Monoglyceriden, vetzuren en glycerol
C
Glycogeen, vetzuren en insuline
D
Glycerol, amylase en glycogeen

Slide 29 - Quizvraag

De afvoer via de bloedcirculatie van de dunne darm gaat via de:
A
Darmslagader
B
Poortader
C
Onderste holle ader
D
Aorta

Slide 30 - Quizvraag