Law and Order - Theme 3 14-11

WELCOME

Take your reading book and read 10 min
timer
10:00
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

WELCOME

Take your reading book and read 10 min
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

What do we know?
What do you want to know?

Slide 2 - Tekstslide

Law and Order

    Theme 3

page 36 tb

page 56 wb


Slide 3 - Tekstslide

Theme words:

  • burglar             robbery           
  • guilty               suspect
  • innocent           to fine
  • judge                to investigate
  • law                   to punish
  • lawyer              to witness
  • offence             victim
  • pickpocket       violence

            



Do ex. 3 and 4

page 56 wb.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

When did Bonnie marry her classmate?
A
At 16
B
At 15
C
At 18
D
At 21

Slide 6 - Quizvraag

Why was Clyde arrested for the first time?
A
He robbed his first bank.
B
He murdered a friend.
C
He failed to return a rented car.
D
He stole money from a supermarket.

Slide 7 - Quizvraag

Why did he chop off two of his toes?
A
It was an accident.
B
He was in a fight with a cellmate.
C
to force a transfer to a less harsh prison.
D
He wanted to commit suicide.

Slide 8 - Quizvraag

Which bodyparts did souvenir hunters try to cut off after their deaths?
A
Clyde's ear
B
Bonnie's leg
C
Nothing
D
Clyde's triggerfinger

Slide 9 - Quizvraag

Why were Bonnie and Clyde buried seperately?
A
They didn't want to be buried together.
B
They were cremated.
C
Clyde wanted to be buried next to his mother.
D
Bonnie's mother disapproved of the relationship.

Slide 10 - Quizvraag



Bonnie and Clyde, partners in passion and crime!!

  •  read the text on page 37 textbook
  • do exercises 5,6 and 7 page 58 workbook

Slide 11 - Tekstslide

Stone 7 Reporting a crime


Study the stone and do exercises

8, 9 and 10 in your Workbook.

Slide 12 - Tekstslide

Simple Past

  • Je gebruikt de Simple Past om aan te geven dat een handeling in het verleden is begonnen en geeindigd.
  • Er staat vaak een tijdsbepaling in de verleden tijd in de zin.

     I saw him at the station yesterday night.

  • Bij regelmatige werkwoorden krijg je werkwoord + ed
  • Bij onregelmatige werkwoorden gebruik je de 2e rij van de     lijst onregelmatige werkwoorden.

     I went to a public primary school when I was ten.


Slide 13 - Tekstslide

Present Perfect

  • Je gebruikt de Present perfect als een handeling in het verleden begon maar nog niet afgesloten is.
  • Je gebruikt deze tijd ook als je het resultaat van de handeling nog kunt zien.

  • I have lived in London since 1980.
  • She can't write, because she has broken her arm.

Slide 14 - Tekstslide

  • Vaak staat er een signaalwoord in de zin, zoals for, since, ever,  never, yet.
  • Je gebruikt een vorm van 'to have' ( has, have) + voltooid deelwoord.
  • Bij regelmatige werkwoorden krijg je ww. +ed
  • Bij onregelmatige werkwoorden gebruik je de 3e rij van de lijst.
  • Look at that mess! There has been an accident.
  • I have always wanted to visit Scotland.
  • She has never seen that movie before.
  • Do exercises 12 and 13 on page 62 wb.

Slide 15 - Tekstslide



Study Stone 8 and 9 , page 42 textbook

Do exercises 22 and 23, page 67 workbook

Slide 16 - Tekstslide

Grammar: Both, Each, All, Every and None page 43 tb.

  • Both fugitives were captured bij the police.
  Je gebruikt both (beide) bij twee personen, dieren of dingen.
  Bij both staat het zelfstandig naamwoord in het meervoud.

  • He has a small tattoo on each arm. 
   Je gebruikt each (elke) bij twee of meer personen, dieren of     dingen. Het zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.

Slide 17 - Tekstslide

The criminal admitted to all charges.
The suspect burgled nearly every house in the street.
None of the missing jewels were recovered.
  • All (alle,allemaal), every (iedere) of none (geen, niet één)
  • gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

He held a glass in each hand.
There was police on every corner.
  • Let op! Each gebruik je om nadruk te leggen op individuele dingen. Every , om nadruk te leggen op het geheel.


Slide 18 - Tekstslide

If and When
  • If betekent "als". Je gebruikt if als je nog niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven.
  • You can still catch the train if you leave right now.


  • When betekent "toen" of "wanneer". Je gebruikt when als je zeker weet dat iets gaat gebeuren.
  • I'll visit you when I'm in England next month.   

Slide 19 - Tekstslide

Homework
Make Theme 3 
ex 8,9,10,12, WB A
 
Learn Vocab T3 A,B,C page 45-46 TXTB

Slide 20 - Tekstslide