21/22 week 7 les 2 (klas 3)

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Bijvoeglijk naamwoord

infinitief	voltooid deelwoord	bijvoeglijk naamwoord
mesten	Het veld is gemest .	Het gemeste veld
huren	het huis is gehuurd .	het gehuurde huis
doden	het dier is gedood .	het gedode dier
redden	Het hert is gered.	Het geredde hert
lopen	De route is gelopen .	De gelopen route

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
(voorsnijden) .... groente

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
(bakken) .... brood

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Het haar is gekamd. Het ... haar.

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijf je ...

1. Zo lang mogelijk
2. Zo kort mogelijk

In welke zin is het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt?

1. De brief is geschreven
2. De geschreven brief
3. Hij schrijft snel een brief
4. De blauwe brief ligt op de tafel

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
(verslijten) De ... broek

1. verslijte
2. versleten
3. verslijten
4. verslete

TD als BN 

(tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord)

'het-woorden' krijgen vaak een TD als BN zonder -e. 
Hij vertoont afwijkend gedrag.

'De-woorden' krijgen vaak een TD als BN met -e.

De passerende auto gaat snel.

Noteer het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
gillen: de ... keukenmeid

Noteer de tegenwoordige deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord:
huilen de ............................. kinderen

Noteer de tegenwoordige deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord:
opvallen een ....................... tasje

Noteer het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
vragen: een ... meisje

Kun je een onvoltooid- en tegenwoordig deelwoord ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken?

1. Ja
2. Nee

Maak van het tegenwoordig deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
(zingen) Een … nijlpaard

1. gezongen
2. zingende
3. zingend

Aan de slag

Opdracht 4 blz. 165

Module schrijven - betoog

Schrijfplan

• standpunt
• onderwerp inleiden
• argument 1 voor
• argument 2 voor
• argument 3 tegen + weerlegging
• conclusie
• uitsmijter