Hoofdstuk 17 - Thuis

Thuis
Praten over dagelijkse dingen
Telefoneren
- er
zijn - aan het + infinitief
uitspraak: r - l
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBeroepsopleiding

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Thuis
Praten over dagelijkse dingen
Telefoneren
- er
zijn - aan het + infinitief
uitspraak: r - l

Slide 1 - Tekstslide

Thuis  17.1  tekst
Tijd
Sam
Tina
7.15
8.35
13.00
15.30
17.30
18.45
23.00

Slide 2 - Tekstslide

tropisch
hypotheek
terugkomen
het college
de storing
het ontbijt
het publiek

Slide 3 - Tekstslide

Thuis 17.2 Dialoog
Dialoog hfd 17
Opdracht 1
Maak vraagzinnen bij de dialoog. 
Vraagwoorden: vraagwoord | werkwoord | wie-wat | rest | werkwoord
Ja/nee-vragen: werkwoord | wie-wat | rest

Slide 4 - Tekstslide

Thuis 
Opdracht 2 
Maak het gesprek compleet.
Sam + Tina
Opdracht 3 
Wat doe je op een dag?
Vul 7 werkwoorden in.
imperfectum en perfectum
werd ik wakker - ben ik opgestaan

Slide 5 - Tekstslide

Thuis
Opdracht 4 
A-B-C
luister en beantwoord de vragen
Opdracht 4
D-E-F 
Luister en maak de tekst compleet.

Slide 6 - Tekstslide

Memory mening vragen - mening geven / smalltalk
met reden (bijzinnen) omdat
Benodigdheden:
• Vraagkaartjes met hoofdzinnen (bv. "Wat doe jij graag in het weekend?")
• Antwoordkaartjes met bijzinnen en correcte werkwoordvolgorde (bv. "Ik ga vaak wandelen, omdat ik van frisse lucht houd.")
• Optioneel: lege kaartjes waarop leerlingen zelf vragen of antwoorden kunnen schrijven.
Uitvoering:
1. Kaarten schudden en omgedraaid op tafel leggen.
2. Om de beurt twee kaartjes omdraaien: een vraag en een antwoord.
3. Passen de kaarten grammaticaal en inhoudelijk bij elkaar? → Dan mag de speler ze houden.
4. Fout? → Draai de kaartjes terug en de volgende speler is aan de beurt.
5. De speler met de meeste paren wint!
________________________________________
Op lege kaartjes zelf vragen en antwoorden laten schrijven.
Werkwoorden laten onderstrepen.
Werkwoord gaat in bijzin met omdat naar achteren

Slide 7 - Tekstslide

17.4  Er / daar
We gaan naar een filmpje kijken
Er (indefiniet subject)

Er (indefiniet subject of een eerder genoemde plaats.)
https://www.google.nl/search?q=indefiniet+subject+NT2&sca_esv=d57c1a3d738cc115&sxsrf=AHTn8zpzT4NqkndQ_b4LHQIX-P05zMKshQ%3A1747226440448&ei=SI8kaOGZG_-ci-gPnIqEkAk&ved=0ahUKEwjh3cza_aKNAxV_zgIHHRwFAZIQ4dUDCBA&uact=5&oq=indefiniet+subject+NT2&gs_lp=Egxnd3Mtd2l6LXNlcnAiFmluZGVmaW5pZXQgc3ViamVjdCBOVDIyBRAhGKABMgUQIRigATIFECEYoAFIyyJQsgZYmxNwAXgBkAEAmAF9oAHAAqoBAzMuMbgBA8gBAPgBAZgCBaAC1ALCAgoQABiwAxjWBBhHwgIFEAAYgATCAgYQABgWGB7CAgUQABjvBcICCBAAGIAEGKIEwgIEECEYFZgDAIgGAZAGCJIHAzQuMaAHgA6yBwMzLjG4B9EC&sclient=gws-wiz-serp#fpstate=ive&vld=cid:25065645,vid:HnWZ6A2fOzc,st:0


Slide 8 - Tekstslide

Geef antwoord op de vraag. Gebruik het woord tussen haakjes. Gebruik op er
Voorbeeld:
Vraag: Is er op dit moment iemand thuis? (niemand)
Antwoord: Er is op dit moment niemand thuis.

Opdracht 7

Slide 9 - Tekstslide

zijn - aan het + infinitief

Slide 10 - Tekstslide

Maak goede zinnen met de woorden
  1. Opa en oma | wandelen | zijn | aan  het|.
  2. zijn | De poezen | vechten | aan het|.
  3. Felix | aan het | scheren | is | zich|.
  4. Olga en Aster | hun huis | aan | schoonmaken | het | zijn|.
  5. maken | aan | een grote reis | We | zijn | het |.
  6. bent | U | een mooi boek | lezen | het | aan |?

Slide 11 - Tekstslide

Praat samen 
Cursist A:  kijk naar het plaatje. Maak een vraag.
Cursist B: geef antwoord. Maak een hele zin. Gebruik aan het.

Voorbeeld:
A: Wat is hij aan het doen?
B: Hij is zich aan het scheren.



Slide 12 - Tekstslide

A: Wat is hij aan het doen?
B: Hij is zich aan het scheren.

Slide 13 - Tekstslide

zijn - aan het + infinitief
Opdracht 8 en opdracht 10

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 10
Hoi Anoushka,
Dank je wel voor je mail. Ik had ook een drukke dag!
Vanochtend heb ik het huis schoongemaakt.
Vanmiddag heb ik met mijn dochter thee gedronken.
Vanavond heb ik televisie gekeken.
En morgen? Morgen ga ik een dagje naar de Efteling.
Groetjes,
Yvonne

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 9 een gesprek voeren
Je krijgt een kaartje met daarop 5 woorden.
Spreek met elkaar.
Gebruik de woorden van jouw kaartje in het gesprek.
Wie heeft het eerst al zijn 5 woorden gebruikt?


Slide 16 - Tekstslide