Dichtheid

2.4 Dichtheid
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

2.4 Dichtheid

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Je kan uitleggen wat de dichtheid van een stof is
  • Je kent de formule van de dichtheid en kan die toepassen
  • Je kan met de dichtheid uitleggen of een stof zinkt, zweeft of drijft

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het symbool voor massa
A
g
B
cm
C
p
D
m

Slide 3 - Quizvraag

Welke formule gebruik je bij het berekenen van het volume?
A
l x b x h
B
m/v
C
p x v

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het zwaarste...
A
een kilo zilver
B
een kilo veren
C
twee kilo veren

Slide 5 - Quizvraag

Wat heeft het kleinste volume
A
0,8 liter
B
800 mL
C
1 liter
D
1000 mL

Slide 6 - Quizvraag

Paragraaf 2.4
Hieronder zie je 2 stoffen. 1 daarvan is goud, maar welke?

Slide 7 - Tekstslide

Dichtheid

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Paragraaf 2.4
De dichtheid zegt dus iets over hoeveel materiaal (massa) er in een bepaalde ruimte (volume) zit. De combinatie van die 2 geeft je de dichtheid. 

Het blijkt dat elke stof zijn eigen dichtheid heeft. Als je gaat kijken naar hoeveel 1 cm3 goud weegt, dan is dat altijd 19,3 gram. Bij aluminium is dat 2,7 g per cm3

Slide 10 - Tekstslide

Paragraaf 2.4
Door de dichtheid van een stof te bepalen kun je er dus achter komen met welke stof je te maken hebt... Dit is dus een stofeigenschap!

Slide 11 - Tekstslide

Paragraaf 2.4
De dichtheid reken je uit door de massa te delen door het volume. Je wilt namelijk steeds kijken hoeveel gram 1 cm3 weegt, zo kun je eerlijk vergelijken. In formule:
                                                   ρ=m/V

ρ=Dichtheid in gram per kubieke centimeter (g/cm3)
m= Massa in gram (g)
V= Volume in kubieke centimeter (cm3)

Slide 12 - Tekstslide

Paragraaf 2.4
De dichtheid zegt nog meer. Iets met een kleine dichtheid ligt altijd boven op iets met een grote dichtheid. Helium heeft een kleinere dichtheid dan lucht en zal dus bovenop de lucht willen zitten (opstijgen).
Olie heeft een kleinere dichtheid dan water en dus drijft olie op het water. IJzer heeft een grotere dichtheid dan water en zal dus zinken in het water. 

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 
Lezen blz. 58 - 60

Oefen de voorbeeld opdracht.

Dit doe je 10 minuten stil voor jezelf

Slide 14 - Tekstslide

De eenheid van dichtheid is...
A
g/cm3
B
cm3/g

Slide 15 - Quizvraag

Als je de massa deelt door het volume dan bereken je...
A
het gewicht
B
de inhoud
C
de dichtheid
D
de zwaarte

Slide 16 - Quizvraag

De dichtheid van water is 1,0 kg/dm3. Wat kan NIET kloppen?
A
dichtheid benzine is 0,72 kg/dm3
B
dichtheid steen is 0,95 kg/dm3
C
dichtheid beton is 2,3 kg/dm3
D
dichtheid goud is 19,3 kg/dm3

Slide 17 - Quizvraag


De blokken zijn gemaakt van hetzelfde materiaal.
Wat kun je zeggen over de dichtheid?

A
Blok 1 heeft de grootste dichtheid
B
Blok 2 heeft de grootste dichtheid
C
De dichtheid van beide blokken is gelijk
D
Je kunt niet weten welk blok de grootste dichtheid heeft

Slide 18 - Quizvraag

De dichtheid van water is 1,0 kg/dm3. Wat kan NIET kloppen?
A
dichtheid benzine is 0,72 kg/dm3
B
dichtheid steen is 0,95 kg/dm3
C
dichtheid beton is 2,3 kg/dm3
D
dichtheid goud is 19,3 kg/dm3

Slide 19 - Quizvraag

De dichtheid van 1 kilogram lood en 1 gram lood
A
is gelijk
B
is niet gelijk

Slide 20 - Quizvraag

welk voorwerp, A of B, heeft de grootste dichtheid?
A
blok A
B
blok B
C
de dichtheid van beide blokken is even groot
D
dat kun je niet zeggen! (te weinig gegevens)

Slide 21 - Quizvraag

Zelfstandig aan de slag
Wat? Opdrachten 1-9 maken par. 2.4
Hoe? Eerst alleen
Vraag? overleg fluisterend met je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit, steek je vinger op. 
Klaar? Nakijken opdrachten 1 - 12 par 2.3 
Huiswerk: Afmaken wat niet klaar is + flitskaarten par 2.3

Slide 22 - Tekstslide