Omgaan met geld SB

Omgaan met geld
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Omgaan met geld

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
In de aankomende 2 lessen gaan we inzicht krijgen in jouw financiën.  

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geld is er altijd
Je hebt elke dag te maken met geld, ook als je denkt van niet!
Veel dingen die je wilt doen of wilt hebben, kosten geld.
Geld is handig/noodzakelijk.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke inkomsten zijn er? 
(woordweb) 

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Welk soort uitgaven ken je?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Op een schaal van 1 tot 10..
Hoe belangrijk is geld voor jou?
0100

Slide 6 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Geld maakt gelukkig.
Eens
Oneens

Slide 7 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Hoeveel geld heb jij per maand
te besteden?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Geef jij weleens teveel geld uit?
A
Ja, zeker weten!
B
Nee.
C
Soms.
D
Geen idee, heb er niet echt zicht op...

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Tip: je kan ook antwoorden met een plaatje!
Waar geef jij het liefst je 
geld aan uit?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies



Alles wat ik koop 
heb ik echt nodig!
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat past het meest bij jou?
A
Ik heb een bijbaan.
B
Ik doe wel eens klusjes voor geld.
C
Ik krijg alleen zakgeld.
D
Mijn ouders betalen alles.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ik neem (later) een bijbaan.
A
Jazeker!
B
Nee, zeker niet.
C
Ik weet het nog niet.
D
Ik heb al een bijbaan

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ik heb liever een hoog uurloon 
dan leuk werk.
A
Ja.
B
Nee.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor geldtype ben jij?
Superspaarder
Rekenmaster
Geld-chaoot
Big Spender!

Slide 17 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is budgetteren?
A
Een begroting maken.
B
Een (financieel) plan maken.
C
Geld sparen.
D
Geld uitgeven.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Budgetplan/Begroting
  • Inkomsten = het geld wat er binnenkomt
             (bijv. loon)

Voor inkomen uit arbeid lever je een tegenprestatie.
Voor een inkomensoverdracht lever je geen tegenprestatie. 
Inkomensoverdracht kan bijvoorbeeld een uitkering, zakgeld, kinderbijslag of kinderalimentatie zijn.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de afbeeldingen naar het bijbehorende begrip.
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Benzine tanken hoort bij de...
A
huishoudelijke uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste lasten.
D
wekelijkse uitgaven.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ...
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Budgetplan/Begroting
  • Uitgaven = het geld wat je betaalt om iets te krijgen
             (bijv. telefoonabonnement)

Budgetplan/Begroting = een overzicht van je inkomsten en uitgaven. Zo kan je zien of je geld overhoudt of tekortkomt! Handig! 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaste lasten:
Lasten die iedere maand hetzelfde zijn, o.a. huur of verzekeringen

Variabele lasten:
Lasten die per maand verschillen, bijv: boodschappen, energie. 

Incidentele lasten:
bijv. aanschaf nieuwe wasmachine

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noodzakelijke uitgaven, bijvoorbeeld:
- gas, water en licht
- voedsel en kleding
- verzekeringen
- huur, hypotheek


Niet-noodzakelijke uitgaven, bijvoorbeeld:
- concerten, terrasje pakken
- merkschoenen
- tijdschriften
- apps, Netflix

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je een budgetplan?
  1. Waaraan heb je de afgelopen maand geld uitgegeven? Schrijf zoveel mogelijk uitgaven op.
  2. Welke inkomsten had je vorige maand?
    Schrijf al je inkomsten op.
  3. Zet je inkomsten en uitgaven in je budgetplan.
  4. Trek je uitgaven van je inkomsten af.
  5. Heb je geld over? Of kom je geld te kort?

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies







Inkomsten = uitgaven = ?
Inkomsten
Uitgaven
Loon
200
Zorgverzekering
135
Zorgtoeslag
104
Telefoonabbonement
30
Stagevergoeding
60
Kleding
100
Uitgaan
65
Totaal
364
330

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!

Maak van de maand Maart een overzicht van je inkomsten én uitgaven. Gebruik hiervoor het overzicht dat in teams staat.

Open op je telefoon je bankieren-app en vul al je inkomsten en uitgaven in het Word-document dat op je laptop staat.

Wat valt je op?


Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geld tekort
Hoe kan je zorgen dat je uitgaven omlaag gaan?
Op welke uitgaven kan je bezuinigen? (oftewel: besparen)




Of: kun je misschien meer inkomsten krijgen?

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sparen
Geld sparen = geld apart zetten voor later
Sparen kan via een spaarrekening.                                   
                                             
Waarom sparen?
  • Onverwachte uitgave
  • Doel: iets willen doen of kopen, maar er nog niet genoeg geld voor hebben. Sparen voor de toekomst.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spaar jij?
Nee, ik geef iedere maand (bijna) alles uit.
Ik spaar een deel, de rest geef ik uit.
Ik spaar bijna alles, ik koop eigenlijk heel weinig.

Slide 35 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Waarvoor zou jij willen sparen?
Of waar ben je nu al voor aan het sparen?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel denk je dat het kost om te studeren én om op jezelf te wonen per maand?

Slide 37 - Open vraag

Je kan ook al sparen voor de toekomst.
Straks wil je gaan studeren en misschien wel op kamers.
Wat kost studeren en wonen op jezelf?
- Huur:  tussen de €300-€500 per maand
- Gas/Electriciteit: gemiddeld €130 per maand
- Water: gemiddeld €10 per maand
- Gemeentelijke belastingen: tussen de €24-€50 per maand
- Inboedelverzekering: gemiddeld €10 per maand
- Zorgverzekering: gemiddeld €85 per maand
- Aansprakelijkheidsverzekering: gemiddeld €4 per maand
- Internet/tv/Telefoon: tussen de €55-€85 per maand
- Boodschappen:  tussen de €100-€150 per maand
- Studiekosten: gemiddeld €49 per maand
- Overige kosten (sport, kleding, vervoer, etc): gemiddeld €300 per maand





Gemiddeld
€1123
per maand! 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op hoeveel studiefinanciering heb je recht?
Dit kan nog, vanwege nieuw akkoord, veranderen!

Slide 39 - Tekstslide

Klik op het kleine plaatje rechtsboven en er opent een nieuw scherm.

Uiteraard ontvang je ook geld voor je studie. Op dit plaatje zie je hoeveel dit is voor het eerste deel van 2022. 
Deze inkomsten heten 

Slide 40 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Het leven is duur en uitdagend. Schulden zijn zó gemaakt.
Heb jij wel eens geld geleend ?   
A
Ik heb nog nooit geld geleend.
B
Ik leen wel eens geld van mijn ouders.
C
Ik leen wel eens geld van een vriend of vriendin.
D
Ik heb wel eens geld geleend bij een instantie.

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Sparen duurt te lang. Je kunt beter lenen en afbetalen. Dan kun je meteen kopen wat je wilt hebben.
A
Eens
B
Oneens

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Wie van jullie spaart?
A
Ik spaar voor iets wat ik heel graag wil (hebben).
B
Sparen? Ik kom altijd geld tekort!
C
Ik spaar, maar weet niet precies waarvoor.
D
Ik hoef niet te sparen, want ik krijg alles wat ik wil (hebben).

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spaartips
Open een spaarrekening.
Zet iedere week of maand geld op de spaarrekening.
Veel kleine beetjes maken groot.
Maak een overzicht van inkomsten en uitgaven.
Kun je ergens op besparen?
Spaargeld maakt gelukkiger.
Praat er thuis over dat je spaart, 
en waarvoor je spaart.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies