Week 13 - Les 1

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Prends tes livres!

Le planning

• Le glossaire leçon 3 
• Répéter le passé composé
  
• Faire des exercices
  

Le but d'aujourd'hui

• Ik ken een aantal woorden uit leçon 3 (unité 2)
• Ik begrijp de passé composé en kan het toepassen.

Glossaire unité 2, leçon 3 (LD’E, p. 106)

Vertel welke stappen je moet ondernemen om een passé composé te vormen bij een regelmatige werkwoord op -er. Verzin zelf een voorbeeld werkwoord.

Zet het volgende werkwoord in de Passé composé in de "tu-vorm":
- habiter -

Welke van de onderstaande werkwoorden vervoeg je met être in de Passé composé?

1. commencer
2. prendre
3. habiter
4. aller

Zet het volgende werkwoord in de Passé composé in de "nous-vorm":
- prendre -

Kies de juiste vorm van de passé composé:

1. Sophie est allé
2. Sophie es allés
3. Sophie est allée
4. Sophie suis allé

Welke vragen heb je nog? Dan behandel ik die de volgende les!

Faire des exercices

• On va faire ex. 5, 6 et 7 (CD'E, p. 40)
  
• Matériel: LD'E, p. 35, schéma 5 (Passé composé)

Prends ton agenda et notes les devoirs

Les devoirs pour le mardi 29 novembre:

• Faire ex. 5, 6 et 7 (CD'E, p. 40)
• Apprendre le passé composé (LD'E, p. 35, schéma 5)
• Apprendre le glossaire leçon 3 + répéter leçon 1 + 2 (p. 105/106, LD'E)

Évaluation

• Wat heb je vandaag geleerd?
• Waar moet je nog extra aandacht aan geven?
• Schrijf op wat je morgen nog aan mij wil vragen.