1B4 - 27 mei 25 - Dit, dat, deze, die (Taalcompleet 8.11)

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoe gaat het?

Ik was dit weekend in.... en daar zag ik....

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide




Wat betekent het?
Wat is nooit?
Wat is een dag als deze?
Wanneer zou jij dat zeggen?

Slide 4 - Tekstslide

Nooit was er een dag als die

Slide 5 - Tekstslide

Nooit was er een dag als dat

Slide 6 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden

Dit, dat, deze of die? 

Slide 7 - Tekstslide

Welkom

  • Jas uit, capuchon af
  • Telefoon in je tas
  • Neem een laptop
    (GEEN koptelefoon)
  • Ga rustig zitten
  • Log in op de laptop
  • Praat zachtjes met je buur

Slide 8 - Tekstslide

Overzicht van de les
  • Wie is er wel en wie niet?
  • Hoe is het met je?
  • Verwachtingen
  • Lesdoel
  • Dit/dat - die/deze
  • Aan de slag
  • Afsluiting

Slide 9 - Tekstslide

Verwachtingen

Tijdens de les:
  • Luister je stil mee tijdens de instructie;
  • Werken we rustig alleen of samen;
  • Doe je actief mee;
  • Ben je verantwoordelijk voor je eigen gedrag;
  • Mag je altijd om hulp vragen als het even niet lukt.

Slide 10 - Tekstslide

Lesdoel
Ik kan:
  • Dit of dat gebruiken.
  • Deze of die gebruiken.

Ik weet:
  • Iets aan te wijzen dat dichtbij (hier) of ver weg (daar) is.
  • Wat ik in het enkelvoud en meervoud kan kiezen. 


Slide 11 - Tekstslide

Wat weet je al? 

Slide 12 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

  • De uitleg en regels bekijken bij dit, dat, deze of die. 
  • Oefenen met dit, dat, deze of die.

Slide 13 - Tekstslide

Uitleg
Dit, dat, deze of die?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Dit 
Wanneer gebruik je DIT?
1. het - woorden
2. dichtbij
3. enkelvoud
het boek - dit boek
het raam - dit raam
het meisje - dit meisje

Slide 16 - Tekstslide

Dat 
Wanneer gebruik je DAT?
1. het - woorden
2. ver weg
3. enkelvoud
het boek - dat boek
het raam - dat raam
het meisje - dat meisje

Slide 17 - Tekstslide

Deze 
Wanneer gebruik je DEZE?
1. De - woorden
2. dichtbij
3. enkelvoud of meervoud
de hond - deze hond
de honden - deze honden
de man - deze man

Slide 18 - Tekstslide

Die 
Wanneer gebruik je DIE?
1. De - woorden
2. ver weg
3. enkelvoud of meervoud
de hond - die hond
de honden - die honden
de man - die man

Slide 19 - Tekstslide

De regels
Deze, die, dit en dat ...
  • wijst iets of iemand aan.
  • kan in plaats van het lidwoord staan.
  • staat voor het zelfstandig naamwoord. 

Slide 20 - Tekstslide

De regels
Deze, die, dit en dat gebruiken we als we iets specifieks beschrijven. 

Slide 21 - Tekstslide

De regels
Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.

de jongen - deze / die jongen
de avond - deze / die avond
het meisje - dit / dat meisje
het huis - dit / dat huis

Slide 22 - Tekstslide

De regels
Wanneer iets dichtbij ligt,
gebruik je deze (bij een de-woord)
of dit (bij een het-woord).

Wanneer iets verder weg ligt,
gebruik je die (bij een de-woord)
of dat (bij een het-woord).

Slide 23 - Tekstslide

Het schema 
Dichtbij
Ver weg 
De-woorden
Deze
Die
Het-woorden
Dit
Dat

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Nu jullie..

Slide 27 - Tekstslide

instructie om in lessonup te komen
Hoe doe ik mee met de taalles?
1. Ga op internet naar lessonup.app

2. Voer de code in.

3. Typ je echte naam in.

4. Wacht totdat iedereen er klaar voor is.

Slide 28 - Tekstslide

Dit, dat, deze en die verwijzen naar..
A
Dingen
B
Mensen

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
Dat
B
Daar
C
Dit
D
Deze

Slide 30 - Quizvraag

Wat is goed?

A
die pen
B
deze pen
C
dit pen
D
dat pen

Slide 31 - Quizvraag

Wat is goed?

A
deze kind
B
die kind
C
dit kind
D
dat kinderen

Slide 32 - Quizvraag


We hebben ... auto gewassen.
A
die
B
dit
C
deze
D
dat

Slide 33 - Quizvraag


Ik heb ... bericht niet gelezen.
A
die
B
dit
C
deze
D
dat

Slide 34 - Quizvraag

Dichtbij
Ver weg
Het - woorden
De- woorden
Meervoud
Dit
Dat
Deze
Die

Slide 35 - Sleepvraag

Aan de slag 
Maak de oefeningen van Klare Taal Les 16





Vragen stellen kan als ik bij je langskom! Zachtjes werken!

Slide 36 - Tekstslide

Afsluiting
Dit kan ik al goed / Dit moet ik nog oefenen
  • de instructie 2x lezen
  • de oefening correct verwerken
  • mijn antwoorden nakijken

Hoe ging het? 




Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video