Werkwoorden groep 4 en 5

werkwoord 
Een werkwoord zegt wat een mens, dier of ding doet of wat er gebeurt. 
Het zijn woorden die je kunt doen. 
Bijvoorbeeld: rennen, lopen, kopen, lezen en leren. 
of.... sneeuwen, regenen of hagelen.
1 / 9
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 9 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

werkwoord 
Een werkwoord zegt wat een mens, dier of ding doet of wat er gebeurt. 
Het zijn woorden die je kunt doen. 
Bijvoorbeeld: rennen, lopen, kopen, lezen en leren. 
of.... sneeuwen, regenen of hagelen.

Slide 1 - Tekstslide

Ali aait de kat
A
Ali
B
de kat
C
aait

Slide 2 - Quizvraag

Het meisje zingt mooi.
A
het meisje
B
zingt
C
mooi

Slide 3 - Quizvraag

Pim en Marit fietsen snel.
A
Pim
B
Marit
C
fietsen
D
snel

Slide 4 - Quizvraag

Hij boort een gat.
A
hij
B
boort
C
een gat

Slide 5 - Quizvraag

De vogel vliegt heel hoog.
A
de vogel
B
vliegt
C
hoog

Slide 6 - Quizvraag

De kraan lekt.
A
de kraan
B
lekt

Slide 7 - Quizvraag

Ik hoort een 't' aan het einde
regent 

MAAK HET WOORD NIET LANGER BIJ EEN WERKWOORD. 
Je schrijft het werkwoord altijd met een t op het einde.

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoorden

Slide 9 - Woordweb