3 K3 Grammatica en spelling: (moeilijke) woorden spellen
GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 20 min
Onderdelen in deze les
GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
Slide 1 - Tekstslide
DOEL
- Je kunt woorden met -isch of -ies goed schrijven
- Je kunt woorden met ch of g goed schrijven
- Je kunt woorden met ei of ij goed schrijven
- Je kunt vaste voorzetsels goed gebruiken
(moeilijke) woorden spellen
Slide 2 - Tekstslide
Uitleg -ies of -isch
Slide 3 - Tekstslide
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (isch) of (ies) in: Het is echt (typ...) dat Nassim jouw (adv...) in de wind slaat.
Slide 4 - Open vraag
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (isch) of (ies) in: Voor onze (vakant...) zoeken mijn ouders altijd naar (advertent...) met aanbiedingen.
Slide 5 - Open vraag
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (isch) of (ies) in: Als de docent uitlegt, gaat Jan (automat...) (notit...) maken.
Slide 6 - Open vraag
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (isch) of (ies) in: Deze (elektr...e) auto is volgens Top Gear tot grote (prestat...) in staat.
Slide 7 - Open vraag
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (isch) of (ies) in: Ik vind het (fantast...) dat jij zo (techn...) bent.
Slide 8 - Open vraag
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (isch) of (ies) in: Dat je huilt om het (verl...) van je hond, is heel (log...)
Slide 9 - Open vraag
Uitleg ch of g
Slide 10 - Tekstslide
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (ch) of (g) in: 'Wat een (...aos),' zei Merel, terwijl ze in de (...arage) naar verf (zo...t)
Slide 11 - Open vraag
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (ch) of (g) in: In de kast (li...t) een trui met een (ges...eurde) mouw.
Slide 12 - Open vraag
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (ch) of (g) in: 'Het is me (to...) gelukt om de (...oreografie) te leren!' riep Sem.
Slide 13 - Open vraag
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (ch) of (g) in: Je moet niet te (li...t) denken over een opleiding tot (lood...ieter).
Slide 14 - Open vraag
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (ch) of (g) in: 'Ik ben zo (nieuws....ierig)! Laat me snel in de (spie...el) kijken,' zei de cliënt.
Slide 15 - Open vraag
Neem de woorden helemaal over en vul op de open plek (ch) of (g) in: In Europa (mo...en) kippen niet meer in een (le...batterij) worden gehouden.
Slide 16 - Open vraag
Uitleg ei of ij
Slide 17 - Tekstslide
De betekenis van dit woord is:
aansturen
A
lijden
B
leiden
Slide 18 - Quizvraag
De betekenis van dit woord is:
pijn hebben
A
lijden
B
leiden
Slide 19 - Quizvraag
De betekenis van dit woord is:
hoogte , niveau
A
pijl
B
peil
Slide 20 - Quizvraag
De betekenis van dit woord is:
puntige stok
A
pijl
B
peil
Slide 21 - Quizvraag
De betekenis van dit woord is:
gras waar dieren grazen
A
wij
B
wei
Slide 22 - Quizvraag
De betekenis van dit woord is:
ander woord voor 'we'
A
wij
B
wei
Slide 23 - Quizvraag
De betekenis van dit woord is:
ander woord voor 'ze'
A
zij
B
zei
Slide 24 - Quizvraag
De betekenis van dit woord is:
sprak, praatte
A
zij
B
zei
Slide 25 - Quizvraag
VOORZETSELS
Slide 26 - Tekstslide
VASTE VOORZETSELS
Jij bent medeplichtig aan diefstal!
Het woord aan is in die zin een vast voorzetsel. Je kunt het voorzetsel namelijk niet veranderen.
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.
solliciteren naar, begrip hebben voor, neerkijken op
Slide 27 - Tekstslide
Kies het goede voorzetsel:
In vergelijking ___ vorig jaar haal ik veel betere cijfers.
A
voor
B
aan
C
met
D
in
Slide 28 - Quizvraag
Kies het goede voorzetsel:
'Heeft u er bezwaar ___ dat ik even naar de wc ga?' vroeg de leerling aan de docent.
A
mee
B
op
C
tegen
D
voor
Slide 29 - Quizvraag
Kies het goede voorzetsel:
Veel pubers ergeren zich ___ het gedrag van hun ouders.
A
op
B
voor
C
met
D
aan
Slide 30 - Quizvraag
Kies het goede voorzetsel:
De conciërge heeft aandacht ___ alle leerlingen.
A
voor
B
met
C
aan
D
in
Slide 31 - Quizvraag
Kies het goede voorzetsel:
In de dierentuin was mijn kleine broertje erg bang ___ de olifanten.
A
met
B
voor
C
met
D
tegen
Slide 32 - Quizvraag
GELEERD?
- Je kunt samenstellingen goed schrijven
- Je kunt woorden met -isch of -ies goed schrijven
- Je kunt woorden met ch of g goed schrijven
- Je kunt woorden met ei of ij goed schrijven
- Je kunt vaste voorzetsels goed gebruiken
(moeilijke) woorden spellen
Slide 33 - Tekstslide
Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 34 - Open vraag
Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.