Week 36 Nederlands 3 havo

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Plattegrond 3H2

Slide 2 - Tekstslide

Mobiele telefoon in je tas! 

Slide 3 - Tekstslide

Afspraken in de les




  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek en pen/papier.
  • Spullen en huiswerk (ook als het huiswerk niet volledig is) niet op orde: BV/HV op Magister. 
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 4 - Tekstslide

Week 36  4 september t/m 
8 september 2023
  • Uitleg PTD. Planning. 
  • Weektaken huiswerk 
  • Een keer per week controle huiswerk. 
  • Lezen van boeken en lezen in de les.
  • gghlk - code
  • Alle communicatie via magister
  • Vervolg fictie hoofdstuk 7. Start vorm en inhoud

Slide 5 - Tekstslide

Boekenlijst havo 3
  • Dit schooljaar 4 boeken. R1 2x en R3 2x
  • Lezenvoordelijst.nl 12-15 jaar niveau 4.
  • Niveau => zie lijst, magister mail.







Boek 2





Boek 3





Boek 4






Slide 6 - Tekstslide

PTD rapportperiode 1 













Herhaling taalverzorging (spelling totaal)

45 min

(1x)

NEE

104

SO

Boekentoets (2 boeken)

45 min

VK

NEE


Nr.
Toets-vorm
Leerstof/  Leerdoel
Tijd
Weging
Her-
kans
101
PW
Schrijfvaardigheid essay
H. 3, H. 4, H.9 en H. 10
45 min
2
Nee
102
SO
Fictie theorie H. 7, H8, H24, H25 en H26 en twee boeken (vlogboek)
Inleveren via youtube 
1
Nee

Slide 7 - Tekstslide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling vorige week

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week:

  • leer je om te beoordelen of fictie literatuur of lectuur is.
  • Je leert wat vorm en inhoud zijn en hoe je de verschillende kenmerken herkent

Slide 11 - Tekstslide

Weektaak fictie
  • Lees de tekst op bladzijde 30
  • Maak opdracht 6 t/m 8 op bladzijde 33
  • Lees de tekst op bladzijde 34
  • Maak opdracht 1 t/m 5 op bladzijde 35

Klaar? Maak leesmeters!
Of begin met opdracht 6 t/m 9 op bladzijde 37

Slide 12 - Tekstslide

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt de lesstof van deze week behandeld.

Slide 13 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud

De vorm van een tekst hóe iets is opgeschreven en de inhoud wát er is opgeschreven. Vorm en inhoud vormen samen het werk. 

De manier waarop de twee gecombineerd worden, bepaalt hoe het uiteindelijke werk eruit komt te zien.

Slide 14 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Een belangrijk onderscheid op hoofdniveau, is het verschil tussen proza en poëzie.


Wanneer iets een lopende tekst is, noemen we het proza. Dit betekent dat je een stuk tekst hebt dat over de hele breedte van het papier of scherm loopt. 

Bij poëzie zie je juist veel wit op het papier. De tekst loopt niet over de hele breedte van de tekst, maar de regels worden afgebroken. Waar die afbrekingen plaatsvinden, heeft de schrijver bepaald.

Slide 15 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Voor de inhoud van teksten onderscheiden we drie hoofdgenres: epiek, lyriek en dramatiek.

 
Epiek is de benaming voor alle verhalende teksten. Deze teksten noemen we ook wel epische teksten. Een tekst is verhalend wanneer er personages zijn die handelingen verrichten en er gebeurtenissen plaatsvinden. 

Slide 16 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Bij lyriek staat gevoel centraal. Het zijn teksten waarin enkel een gevoel wordt uitgedrukt. In lyrische teksten gebeurt eigenlijk ‘niets’: er komen geen handelingen in voor en er verstrijkt ook geen tijd. Dit is het grote verschil met dramatische teksten.

 

Het laatste genre is dramatiek. Dramatische teksten zijn voor het toneel bedoeld. Dramatische teksten bestaan voor het grootste deel uit dialoog. 

Slide 17 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Vorm en inhoud staan niet los van elkaar. Ze zijn van elkaar afhankelijk. Keuzes op het gebied van vorm hebben invloed op de inhoud, in andersom. De ene inhoud leent zich beter voor een bepaalde vorm dan de andere. Wil je iemand de liefde verklaren, dan ligt het meer voor de hand om een gedicht te schrijven dan een toneelstuk dat drie uur duurt. Wat je wilt schrijven, bepaalt dan dus hoe je het opschrijft.

Omgekeerd legt de vorm beperkingen op aan de inhoud. Als je een sonnet schrijft, dan heb je maar veertien regels tot je beschikking om je gedachtes in uit te drukken. En dan moet je er ook nog aan denken dat bepaalde regels op elkaar moeten rijmen. Je moet dan dus goed nadenken over de woorden die je kiest.

Slide 18 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Kortom: Een literaire tekst is de combinatie van de gekozen vorm en inhoud.

Slide 19 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
  • leer je om te beoordelen of fictie literatuur of lectuur is.
  • Je leert wat vorm en inhoud zijn en hoe je de verschillende kenmerken herkent.

Slide 20 - Tekstslide

RTTI
R = Reproductie
Vragen op reproductieniveau zijn vragen waarbij de leerling zelf niets wezenlijks toe hoeft te voegen aan datgene wat hij geleerd heeft. Met deze vragen kan inzichtelijk gemaakt worden of de leerling de geleerde stof kan reproduceren. Denk bijvoorbeeld aan het kunnen reproduceren van warenkennis, gereedschapskennis, een stappenplan of de werking van apparatuur.

Slide 21 - Tekstslide

1 = Toepassingsgericht 1
Bij vragen en opdrachten op het niveau van toepassing 1 moet een leerling dat wat hij geleerd heeft kunnen toepassen in situaties die hij al geoefend heeft of in situaties die daar sterk op lijken. Op deze manier kan gekeken worden of de leerling de aangeleerde kennis – dat wil zeggen begrippen en stappenplannen – in deze situaties goed kan toepassen.

Slide 22 - Tekstslide

T2 = Toepassingsgericht 2
Vragen op het niveau van toepassing 2 gaan een stapje verder dan vragen op het niveau van toepassing 1. De leerling moet op dit niveau in nieuwe situaties of contexten zelf kunnen bepalen welke (onderdelen van) stappenplannen of methodes hij moet gebruiken. Hij moet combinaties maken en verbanden leggen.

Slide 23 - Tekstslide

I = Inzicht
De leerling krijgt geen methode, context of situatie aangeboden, maar alleen een vraagstuk. Hij moet zelf bepalen hoe hij het gaat aanpakken. De leerling heeft alleen de leerstof tot zijn beschikking om de vraag op te lossen. Hij laat zien dat hij vanuit verschillende, ook nieuwe, perspectieven kan denken.

Slide 24 - Tekstslide

OK!
Als je hier bent aangekomen, dan heb je je weektaak Nederlands afgemaakt!!!
 

Slide 25 - Tekstslide

Literatuur of lectuur?

Slide 26 - Tekstslide

Literatuur of lectuur?

Slide 27 - Tekstslide

Literatuur of lectuur?

Slide 28 - Tekstslide