Bk_H2_I:Word order

Today
Ik weet in welke volgorde Engelse zinnen staan.
Ik kan Engelse zinnen in de juiste volgorde zetten.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Today
Ik weet in welke volgorde Engelse zinnen staan.
Ik kan Engelse zinnen in de juiste volgorde zetten.

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • uitleg woord volgorde
  • spel woordvolgorde 
  • maken opdracht: 58b, 59ab, 60a, 61, 62ab. 
  • samen oefenen voor de toets

Slide 2 - Tekstslide

Woord volgorde 
wie
doet
wat
waar
wanneer
 I
play
football
in the garden
every day
Sarah
watches 
Netflix
on the sofa
at 8 o'clock
My mother
walks
the dog
in the park
on Saturdays

Slide 3 - Tekstslide

wie
doet
wat
waar
wanneer
I
play
games
in my bedroom
all day long

Slide 4 - Sleepvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
my dad
eats
lunch
at the table
in the afternoon

Slide 5 - Sleepvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
I
like
swimming
in the lake
when it's hot 

Slide 6 - Sleepvraag

Het spel
  1. Je krijgt een envelop met gekleurde kaarten.
  2. Gebruik van elke kleur 1 kaart om zinnen te maken.
  3. Je krijgt 7 minuten de tijd om zoveel mogelijk zinnen op te schrijven.
wie
doet
wat
waar
wanneer
timer
7:00

Slide 7 - Tekstslide

Planning
  • Maken opdracht: 58b, 59ab, 60a, 61, 62ab. 
  • Klaar? leren voor de toets / lyricstraining 
  • Samen oefenen voor de toets
Toets 23 november
Vocab: theme words, A, C, F en G
Stones: 4, 5 en 6
Grammar: 4, 5 en 6

Slide 8 - Tekstslide

Maak van de zin een vraagzin.
I am tall.
Am I tall?
Peter can dance.
Can Peter dance?

I like dogs.
Do I like dogs?
Sarah loves horses.
Does Sarah love horses?

Slide 9 - Tekstslide

De regel bij vraagzinnen
can
'can' vooraan in de zin
I can dance. = Can I dance?
He can dance. = Can he dance?
am / are / is
am / are / is vooraan in de zin.
I am tall = Am I tall?
He is fast = Is he fast?
Geen can / am / are / is
do of does vooraan in de zin. (bij does ww-s)
I like horses = Do I like horses?
She loves candy = Does she love candy

Slide 10 - Tekstslide

Maak van de zin een ontkenning.
I am tall.
I am not tall.
Peter can dance.
Peter can't dance
Peter cannot dance.
I like dogs.
I don't like dogs.
Sarah loves horses.
Sarah doesn't love horses.

Slide 11 - Tekstslide

De regel bij ontkenningen
can
can't of cannot
I can dance. = I can't dance
He can dance. = He cannot dance
am / are / is
am not  
are not / aren't
is not / isn't
I am tall = I am not tall
He is fast = He isn't fast.
They are mean. They aren't mean.
Geen can / am / are / is
don't of doesn't voor het werkwoord
I like horses = I don't like horses.
She loves candy = She doesn't love candy. 

Slide 12 - Tekstslide