Burgerschap thema Rechten en plichten les 2 deel 1

1 / 27
volgende
Slide 1: Video
BurgerschapPraktijkonderwijsLeerjaar 3,4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Donata houdt van hardlopen.
Hardlopen geeft haar een gevoel van ________ .
A
mensenrechten
B
plicht
C
recht
D
vrijheid

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Maj is ziek en gaat niet naar haar werk.
Het is haar ________ om aan haar baas door te geven dat zij ziek is.
A
recht
B
plicht
C
vrijheid
D
mensenrecht

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord moet op de lege plaats staan?
Een helm dragen als je scooter rijdt, is een voorbeeld van een ________ .
A
vrijheid
B
recht
C
mensenrecht
D
plicht

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord moet op de lege plaats staan?

‘Ik heb een uur hardgelopen’, zegt Bernardo.
‘Nu heb ik ________ op een hamburger met friet.’
A
mensenrecht
B
vrijheid
C
plicht
D
recht

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Jacob wil dat ieder kind naar school kan.
Jacob wil dat de ________ overal in de wereld worden nageleefd.
A
plichten
B
mensenrechten
C
rechten
D
vrijheid

Slide 19 - Quizvraag

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Zelf kiezen welke kleur je je haar verft, is een voorbeeld van ________ .
A
mensenrechten
B
plichten
C
vrijheid
D
rechten

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Deryl heeft een hond.
Het is zijn ________ om de hond elke dag uit te laten.
A
plicht
B
vrijheid
C
recht
D
mensenrecht

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord moet op de lege plaats staan?

In landen waar slavernij is, worden de ________ niet nageleefd.
A
rechten
B
plichten
C
mensenrechten
D
vrijheid

Slide 22 - Quizvraag

Soraya moet van haar ouders elke avond de afwas doen.

Welke zin is waar?
A
Soraya heeft het recht om af te wassen.
B
Soraya heeft thuis geen vrijheid.
C
Soraya heeft de plicht om af te wassen.
D
Afwassen is een mensenrecht.

Slide 23 - Quizvraag

Waarom moet je rekening houden met andere mensen bij de dingen die je doet?
A
Omdat de dingen die je doet, gevolgen kunnen hebben voor anderen.
B
Omdat andere mensen dezelfde keuzes willen maken als jij.
C
Omdat andere mensen dan kunnen vertellen wat zij van jouw keuzes vinden.
D
Het is niet nodig om rekening te houden met andere mensen.

Slide 24 - Quizvraag

Maak de zin af.

Vrijheid heb je…
A
alleen als je weet wat vrijheid betekent.
B
als je je eigen keuzes mag maken.
C
als je op 5 mei Bevrijdingsdag viert.
D
alleen als je volwassen bent.

Slide 25 - Quizvraag

Hoe noem je iets dat je mag doen of mag hebben?
.
A
Een recht.
B
Een plicht.
C
Vrijheid.
D
Een mensenrecht.

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn mensenrechten?
A
Rechten die alleen voor kinderen gelden.
B
Rechten die alleen voor mensen boven de 18 gelden.
C
Rechten die alleen voor mensen in Europa gelden.
D
Rechten die voor alle mensen in de wereld gelden.

Slide 27 - Quizvraag