Hoofdstuk 2 - les 1

Hoofdstuk 2 - les 1
Spelling en grammatica 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2 - les 1
Spelling en grammatica 

Slide 1 - Tekstslide

Welke leestekens ken jij?

Slide 2 - Woordweb

Interpunctie 
interpunctie is een ander woord voor het gebruik van leestekens in een zin en in een tekst. Leestekens zijn tekens die je helpen om zinnen goed te lezen. 
De punt 
het vraagteken 
het uitroepteken 
zijn leestekens die je vaak tegenkomt in een tekst. 

Slide 3 - Tekstslide

.
?
!
vraagteken
punt
uitroepteken

Slide 4 - Sleepvraag

Theorie

Een zin begint met een hoofdletter. Aan het einde van een zin schrijf je een punt. 

De jongen heeft de finale verloren. 
Het theam staat op nummer twee in het klassement. 

Slide 5 - Tekstslide

Theorie
Het vraagteken schrijf je aan het einde van een vraagzin. 

Heb jij een goede conditie? 
Wat doe jij na de wedstrijd? 

Slide 6 - Tekstslide

Theorie
Het uitroepteken schrijf je aan het einde van een uitroep of een bevel. 

Au! Ik ben door mijn enkel gegaan. 
Blijf van mijn voetbalschoenen af! 

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf de zin over met hoofdletters en leestekens waar nodig:

houd jij van schaatsen

Slide 8 - Open vraag

Schrijf de zin over met hoofdletters en leestekens waar nodig:

heb jij zin om vroeg op te staan

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de zin over met hoofdletters en leestekens waar nodig:

misschien is de schaatstocht (50 km) dan iets voor jou

Slide 10 - Open vraag

Schrijf de zin over met hoofdletters en leestekens waar nodig:

je moet om vijf uur je bed uit en het ijs zit vol scheuren

Slide 11 - Open vraag

Schrijf de zin over met hoofdletters en leestekens waar nodig:

waarschijnlijk krijg je ook pijn in je enkels of last van je rug

Slide 12 - Open vraag

Schrijf de zin over met hoofdletters en leestekens waar nodig:

pang

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de zin over met hoofdletters en leestekens waar nodig:

om zeven uur klinkt het startschot

Slide 14 - Open vraag

Schrijf de zin over met hoofdletters en leestekens waar nodig:

honderden schaatsers komen tegelijk in beweging

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de zin over met hoofdletters en leestekens waar nodig:

wat een zware tocht

Slide 16 - Open vraag

Theorie
Een zin begint met een hoofdletter. Soms is dat niet bij de eerste letter van een zin. Als een zin met een afgekort woord begint, gaat de hoofdletter naar het eerste woord dat erachter staat. 

's Ochtends loop ik altijd hard. 
's  Avonds train ik van 19:00 uur tot 21:00 uur. 

Slide 17 - Tekstslide

Welke woorden schrijf je nog meer met een hoofdletter?

Slide 18 - Woordweb

Theorie
Je schrijft voornamen, achternamen, doopnamen en voorletters met een hoofdletters. Aanspreektitels (meneer, mevr.) en tussenvoegsels (de, van, ter, ten) krijgen geen hoofdletter. 

Ake Pol 
meneer Timan Ale Mulder 
mevr. E.H. de Bruin 
familie Daalderop

Slide 19 - Tekstslide

Uitzondering 
Het tussenvoegsel schrijf je wel met een hoofdletter als er geen voorletter of voornaam wordt genoemd. 

mevrouw Van Berkel 
dhr. Van der Wiel 

Slide 20 - Tekstslide

maak opdracht 2 t/m 6
Hoofdletter
- begin van de zin 
- namen 
- merken 
- landen, rivieren, steden, enz. 
- windstreken 
- feestdagen 
- historische gebeurtenissen 
- heilige begrippen 
- volken/ talen 
Geen hoofdletter
- religies 
- tussenvoegsels (ter, van, den) 

Slide 21 - Tekstslide