oefenen pers.vorm, volt dw, gebiedende wijs, leestekens, afkortingen, aan elkaar of los.

extra oefenen

Signaalwoorden,
 pers.vorm, volt dw, gebiedende wijs, leestekens, afkortingen, aan elkaar of los.
1 / 60
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 60 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

extra oefenen

Signaalwoorden,
 pers.vorm, volt dw, gebiedende wijs, leestekens, afkortingen, aan elkaar of los.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord?

• Verbindingswoorden 

•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s.

Slide 2 - Tekstslide

Welk soort signaalwoord staat er in de zin:
Voordat er verkiezingen komen, presenteren de partijen zich aan de kiezers.

A
opsomming
B
reden
C
tijd
D
conclusie

Slide 3 - Quizvraag

Herhaling overzicht van een aantal verbanden en hun signaalwoorden 
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
opsomming                                                      ook, en, bovendien              tegenstelling                                                   maar, echter, toch    
reden                                                                   want, omdat, daarom        
voorbeeld                                                          bijvoorbeeld, zoals
conclusie                                                           dus, daarom, hieruit volgt

Slide 4 - Tekstslide

Welk soort signaalwoord staat er in de zin:
Er moeten nieuwe verkiezingen komen, omdat er geen coalitie kan worden gevormd.

A
opsomming
B
reden
C
voorbeeld
D
conclusie

Slide 5 - Quizvraag

Welk signaalwoord staat er in de zin:
Voordat er verkiezingen komen, presenteren de partijen zich aan de kiezers.

A
opsomming
B
reden
C
tijd
D
conclusie

Slide 6 - Quizvraag

Opsommend
en, ook, verder, daarbij, bovendien, daarnaast, een ander…, ten eerste, vervolgens, eveneens, noch… noch…, zowel… als…., niet alleen… maar ook…, tevens, voorts, ten slotte

Slide 7 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin: In een democratie zijn er behalve verkiezingen, ........... vrijheid van meningsuiting en vrije pers.

A
ook
B
daarom
C
dus
D
vervolgens

Slide 8 - Quizvraag

Tegenstellend
maar, echter, toch, doch, niettemin, daarentegen, juist (niet), al(hoewel), desondanks, enerzijds… anderzijds…, in tegenstelling tot, daar staat tegenover dat, terwijl (in de betekenis van hoewel)

Slide 9 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin:
Een appel is ................................ tot een banaan rond en hard.

A
in tegenstelling tot
B
ondanks
C
evenals
D
behalve

Slide 10 - Quizvraag

redengevend
(argument) omdat, want, immers, namelijk, vanwege, wegens, aangezien  
(standpunt) daarom, dus  

Slide 11 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin: Mensen stemmen alleen in een hokje, ... de privacy.
(redegevend)
A
omdat
B
vanwege
C
want
D
immers

Slide 12 - Quizvraag

Werkwoordspelling

Slide 13 - Tekstslide

De zeven vormen van het werkwoord
1. De persoonsvorm TT
2. De persoonsvorm VT
3. Het voltooid deelwoord
4. Het onvoltooid deelwoord
5.Het bijvoeglijk naamwoord
6. Het infinitief
7. De gebiedende wijs

Slide 14 - Tekstslide

Het kabinet wil werklozen inzetten in de zorg.

Welke vorm van willen is hier gebruikt?
A
PV TT
B
infinitief
C
gebiedende wijs
D
PV VT

Slide 15 - Quizvraag

Het kabinet wil werklozen inzetten in de zorg.

Welke vorm van inzetten is hier gebruikt?
A
PV TT
B
PV VT
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 16 - Quizvraag

De leukste intocht van Sinterklaas is afgelopen zaterdag op televisie uitgezonden.

Welke vorm van uitzenden is in deze zin gebruikt?
A
infinitief
B
onvoltooid deelwoord
C
voltooid deelwoord
D
gebiedende wijs

Slide 17 - Quizvraag

De persoonsvorm
tegenwoordige tijd: stam of stam + t
hele werkwoord (meervoud)

verleden tijd: stam + te(n)
stam + de(n)
Gebruik 't kofschip
ik loop 
hij loopt
ik fiets-te
hij voetbal-de
't kofschip 

Slide 18 - Tekstslide

Voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord
Voltooid deelwoord: gefietst, verbrand, gegaan
maak het voltooid deelwoord langer om te horen of de laatste letter een -d of een -t moet zijn (of gebruik het kofschip)

Onvoltooid deelwoord: infinitief (hele werkwoord) met een -d:
fietsend, etend, lopend

Slide 19 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord en gebiedende wijs
Bijvoeglijk naamwoord: je schrijft het zo kort mogelijk
De verklede Roetveeg Piet
Het verbrande vlees
De zwaaiende kinderen

De gebiedende wijs schrijf je altijd als de stam:
Houd anderhalve meter afstand
Loop eens door

Slide 20 - Tekstslide

De klas (worden) naar huis (sturen).
Vul de juiste vorm van de werkwoorden in.

Slide 21 - Open vraag

De verkiezing (worden) een dag eerder gehouden.
Kies het goede antwoord
A
word
B
wordt
C
werd

Slide 22 - Quizvraag

De kapotte schoen moet worden (repareren)
A
repareert
B
gerepareert
C
gerepareerd
D
repareerde

Slide 23 - Quizvraag

Zet je schoen maar bij de schoorsteen.

Welke vorm van zetten is gebruikt
A
PV TT
B
infinitief
C
PV VT
D
gebiedende wijs

Slide 24 - Quizvraag

Verdediger Stefan de Vrij (tonen) zich tevreden over het resultaat.
Welk antwoord is goed: PV VT
A
tonen
B
toonden
C
toonde
D
toont

Slide 25 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben of zijn.
- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van een zin.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van:
verbieden
A
verbiedde
B
verbood
C
verbad
D
verboodden

Slide 27 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd
A
Vorig jaar verhuisden we naar de Reeshof.
B
Vorig jaar verhuisten we naar de Reeshof.

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
werpen
A
werpte
B
werpde
C
worp
D
wierp

Slide 29 - Quizvraag

Welke vorm past in de zin:
Paul _____(besproeien) de tuin, omdat het al zo lang droog is.

A
besproeit
B
besproeid
C
besproeidt
D
besproeide

Slide 30 - Quizvraag

Gebiedende wijs
  • In zinnen met een gebiedende wijs geef je een bevel.
  • In deze zinnen zit geen onderwerp. Je weet niet precies wie het zegt of doet.

Slide 31 - Tekstslide

Gebiedende wijs
De gebiedende wijs schrijf je als de ik-vorm van het werkwoord.


Voorbeelden:

  • Ruim je kamer op!
  • Geef dat boek terug!
  • Houd afstand!

Slide 32 - Tekstslide

Welk werkwoord past in gebiedende wijs?
A
geven
B
doen
C
pak
D
loopt

Slide 33 - Quizvraag

Welk werkwoord past in gebiedende wijs?
A
loop
B
wordt
C
kijkt
D
doet

Slide 34 - Quizvraag

Welk werkwoord past in gebiedende wijs?
A
tennist
B
word
C
wordt
D
behandelen

Slide 35 - Quizvraag

Maak gebiedende wijs van:
Wil je dat boek pakken?

Slide 36 - Open vraag

Maak gebiedende wijs van:
Wil je je fruit eten?

Slide 37 - Open vraag

Maak gebiedende wijs van:
Wil je normaal doen?

Slide 38 - Open vraag

Hoofdletters en leestekens

Slide 39 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma?

- tussen twee persoonsvormen: 
                  Als je wilt, mag je ook komen.
- voor een voegwoord: 
                   Ik wil wel, maar ik kan niet. 
- tussen de delen van een opsomming
                   Ik moet eerst werken, terugfietsen en eten.

Slide 40 - Tekstslide

Wat zegt Joost?
Joost zegt ik wil graag een broodje

Slide 41 - Open vraag

Waar staan de leestekens en hoofdletters dan goed?
A
Joost zegt: "Ik wil graag een broodje."
B
Joost zegt, ik wil graag een broodje.
C
Joost zegt "Ik wil graag een broodje."
D
Joost zegt: "ik wil graag een broodje."

Slide 42 - Quizvraag

Wat zegt Joost?
ik wil graag een broodje zegt joost

Slide 43 - Open vraag

Waar staan de leestekens en hoofdletters dan goed?
A
"Ik wil graag een broodje." Zegt Joost.
B
"Ik wil graag een broodje," zegt Joost.
C
"Ik wil graag een broodje," Zegt Joost.
D
"Ik wil graag een broodje zegt Joost."

Slide 44 - Quizvraag

Wat vraagt Joost?
Mag ik een broodje vraagt joost

Slide 45 - Open vraag

Waar staan de leestekens en hoofdletters dan goed?
A
Mag ik een broodje vraagt Joost?
B
"Mag ik een broodje," vraagt Joost?
C
"Mag ik een broodje?," vraagt Joost.
D
"Mag ik een broodje, vraagt Joost."

Slide 46 - Quizvraag

Paragraaf 3: afkortingen - drie regels
1. Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met een hoofdletter.

2. Afkortingen waarvan je de woorden volledig uitspreekt, schrijf je met punten.

3. De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters zonder punten

Slide 47 - Tekstslide

Stappenplan!
1. Is het een afkorting van een bedrijf, organisatie of land, zoals ANWB? --> hoofdletters.

2. Is het een woord dat je volledig uitspreekt, zoals i.s.m.? --> dan punten ertussen. 

3. Twee keer nee? dan kleine letters en zonder punten.

Slide 48 - Tekstslide

Kort dit af: volkswagen
1. Naam? Dan hoofdletters
2. Spreek je het volledig uit? Dan punten
3. Twee maal nee? Dan kleine letters zonder punten

Slide 49 - Tekstslide

Kort dit af: ter waarde van
1. Naam? Dan hoofdletters
2. Spreek je het volledig uit? Dan punten
3. Twee maal nee? Dan kleine letters zonder punten

Slide 50 - Tekstslide

Wat is de afkorting van buitenschoolse opvang?
A
BSO
B
bso
C
B.S.O.
D
b.s.o.

Slide 51 - Quizvraag

Wat is de afkorting van ter attentie van?
A
TAV
B
T.A.V.
C
tav
D
t.a.v.

Slide 52 - Quizvraag

Wat is de afkorting van met vriendelijke groet?
A
MVG
B
mvg
C
m.v.g.
D
M.V.G.

Slide 53 - Quizvraag

Samenstelling
  • twee bestaande woorden aan elkaar plakken.
  • samenstelllingen van twee of meer woorden.
  • woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar, waar plus een voorzetsel: hiervoor, eronderdoor, daarboven.
  • getallen met honderd en duizend: zeshonderd, vijftienduizend.
  • veel samengestelde werkwoorden: inhalen, windsurfen.
  • veel samengestelde bijvoegelijke naamwoorden: opbouwend.

Slide 54 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
A
snoepautomaat
B
snoep automaat

Slide 55 - Quizvraag

aan elkaar of los?
A
daar om heen
B
daaromheen
C
daarom heen
D
daar omheen

Slide 56 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 57 - Quizvraag

Aan elkaar of los
A
achtuurjournaal
B
achtuur journaal
C
acht uur journaal
D
acht uurjournaal

Slide 58 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
media oorlog
B
mediaoorlog

Slide 59 - Quizvraag

Ik heb voldoende kennis om het SE Taalbeheersing voldoende te kunnen maken
😒🙁😐🙂😃

Slide 60 - Poll