Spelling klas 3

Interpunctie (leestekens)
  • Een punt zet je aan het einde van een zin of na een afkorting (a.d.h.v. of blz.).
  • Een vraagteken komt aan het einde van een vraagzin; een uitroepteken na een uitroep of bevel (Wat heb jij voor je toets spelling gehaald? Een dikke negen!).
  • Je schrijft een komma waar je een pauze hoort in een zin (bij een opsomming, tussen bijvoeglijke naamwoorden, tussen twee persoonsvormen).
  • Een dubbelepunt wil zeggen: nu komt een opsomming, citaat of nadere uitleg (Mirjam vertelde: 'Toen verliet ik het huis meteen en zei tegen niemand waar ik heen zou gaan.').
  • Let ook op de aanhalingstekens bij citaten ('Weet je,' zei hij, 'leestekens zijn best ingewikkeld.').
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Interpunctie (leestekens)
  • Een punt zet je aan het einde van een zin of na een afkorting (a.d.h.v. of blz.).
  • Een vraagteken komt aan het einde van een vraagzin; een uitroepteken na een uitroep of bevel (Wat heb jij voor je toets spelling gehaald? Een dikke negen!).
  • Je schrijft een komma waar je een pauze hoort in een zin (bij een opsomming, tussen bijvoeglijke naamwoorden, tussen twee persoonsvormen).
  • Een dubbelepunt wil zeggen: nu komt een opsomming, citaat of nadere uitleg (Mirjam vertelde: 'Toen verliet ik het huis meteen en zei tegen niemand waar ik heen zou gaan.').
  • Let ook op de aanhalingstekens bij citaten ('Weet je,' zei hij, 'leestekens zijn best ingewikkeld.').

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling: pvtt
  • ik                                  stam                                   Ik word moe van fietsen.
  • jij achter de             stam                                   Word je niet helemaal gek van
    persoonsvorm                                                      die kerktoren?
  • jij/hij/zij/het            stam + t                              Hij wordt morgen vijftien jaar.
                                                                                         Wordt je leraar niet gek van jou?
  • wij/jullie/zij              hele werkwoord            Wij worden nooit verslagen.

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling: pvvt
  • Sterke werkwoorden (klankverandering),
    bijvoorbeeld: lopen - liepen, schrijf je zoals
    je ze hoort.
  • Zwakke werkwoorden (geen klankverandering),
    gebruik het ex-fokschaap (t).
    Hele werkwoord + t(en) of d(en).
    Bijvoorbeeld: werken - werkten of
    wachten - wachtten of begeleiden - begeleidden.

Slide 3 - Tekstslide

Bijzonderheden werkwoordspelling
  • Engelse werkwoorden schrijf je volgens de Nederlandse spellingsregels, dit levert soms rare vormen op. Bijvoorbeeld: deleten - deleteten (pvvt) of uploaden - uploadden (pvvt) of stressen - stresten (pvvt).
  • Bijvoeglijke naamwoorden schrijf je altijd zo kort mogelijk! Bijvoorbeeld: het verwoeste huis of de gestrande olietanker of het gelande vliegtuig.

Slide 4 - Tekstslide

                  Gebiedende wijs
Welke vervoegingsvorm heeft de gebiedende wijs?
Ik-vorm

Slide 5 - Tekstslide

              Onvoltooid deelwoord
Een onvoltooid deelwoord heeft als schrijfwijze:
Infinitief + d 
Voorbeeld:
Al zwijmelend keek Trix naar haar vriendje.

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord 
Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord wordt zo kort mogelijk geschreven.
Voorbeeld: 
De verbrede kamer 
De gewitte kamer 

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord 
Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord wordt zo kort mogelijk geschreven.
Voorbeeld: 
De verbrede kamer 
De gewitte kamer 

Slide 8 - Tekstslide

Infinitief na te
Het te verloten cadeau

Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord 
Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord eindigt op een –n als het voltooid deelwoord ook op n eindigt. Voorbeeld: 
Mijn vergeten schoenen. 
Mijn gebleekte schoenen.
N.B. Kijk voor de juiste spellingswijze dus altijd naar het voltooid deelwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Met hoofdletters
  • Hoofdletters schrijf je aan het begin van een zin.
  • Als een zin met een apostrof begint, krijgt de eerste letter van het tweede woord een hoofdletter ('s Avonds...).
  • Eigennamen (personen, instituten, merken, historische gebeurtenissen, feestdagen) schrijf je met hoofdletter (Jansen, Voedingscentrum, Calvé, Holocaust, Bevrijdingsdag).
  • Tussenvoegsels bij namen schrijf je met een kleine letter, tenzij de voornaam/-letter niet eerder is genoemd (Hans van der Laan, maar: meneer Van der Laan).
  • Aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan krijgen een hoofdletter (Rotterdam, West-Friesland, Nederlands).

Slide 11 - Tekstslide

Zonder hoofdletters
  • Maanden, dagen, windstreken, historische tijdperken en woorden die worden afgeleid van feestdagen schrijf je met een kleine letter (januari, donderdag, zuidoosten, oudheid, kerstvakantie).
  • Culturele, politieke en religieuze stromingen krijgen een kleine letter, maar een hoofdletter als het gaat om bewoners van een bepaald gebied of om een instituut in een stroming (socialisme, protestantisme, maar: Protestantse Kerk, joden (mensen met het joodse geloof), maar: Joden (mensen die tot het Joodse volk behoren)).

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Wanneer komt er een -(e)n-?
Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden.
Boekenbon
Paardenstal
Tomatensoep

Slide 14 - Tekstslide

Is het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord?
nee?
ja?

schrijf -e

platteland

huilebalk

heeft het eerste deel een mv op -s?

nee?

schrijf -en:

lampenkap

koekenpan

ja?

schrijf -e

gedachgtegang

aspergesoep

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer geen extra -n? 1/2
  • Als het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft. Gerstebier
  • Als het eerste deel van de samenstelling ook een meervoud op -s heeft. Groentewinkel
  • Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar er maar één van is. Maneschijn

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer geen extra -n? 2/2
  • Als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is. Armelui
  • Het eerste deel een bijvoeglijk naamwoord versterkt. Beresterk

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Wanneer moet je een -s toevoegen?

  • Als je in een samenstelling een -s- hoort, dan schrijf je die ook.
  • Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een ander woord dat niet met een s-klank begint. Oorlogsschip - oorlogsbuit Hoofdstraat - hoofddoek

Slide 19 - Tekstslide

Interpunctie (leestekens)
  • Een punt zet je aan het einde van een zin of na een afkorting (a.d.h.v. of blz.).
  • Een vraagteken komt aan het einde van een vraagzin; een uitroepteken na een uitroep of bevel (Wat heb jij voor je toets spelling gehaald? Een dikke negen!).
  • Je schrijft een komma waar je een pauze hoort in een zin (bij een opsomming, tussen bijvoeglijke naamwoorden, tussen twee persoonsvormen).
  • Een dubbelepunt wil zeggen: nu komt een opsomming, citaat of nadere uitleg (Mirjam vertelde: 'Toen verliet ik het huis meteen en zei tegen niemand waar ik heen zou gaan.').
  • Let ook op de aanhalingstekens bij citaten ('Weet je,' zei hij, 'leestekens zijn best ingewikkeld.').

Slide 20 - Tekstslide