5V P6 hfst 9 paragrafen 3, 4 en 5

• Scheikunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

oefenen

Een basische oplossing heeft een pH van 8,9. Wat is de pOH van deze oplossing?

1. 8,9
2. 22,9
3. 5,1
4. -5,1

In een oplossing van 250 mL zit 0,020 mol KOH. Wat is de pH?

1. pH = - log (0,020/0,250) = 1,10
2. pOH = - log (0,020/0,250) = 1,10
3. pOH=-log (0,020/0,250) = 1,10 pH = 14,00 - 1,10 = 12,90
4. geen van de antwoorden klopt

Bereken de [OH-] van een basische oplossing met pOH = 5,87

1. [OH​−​​]=1,35⋅10​−6​​​​​​​mol​​​​​per​​​​​liter
2. [OH​−​​]=1,3⋅10​−6​​​​​​​mol​​​​​per​​​​​liter
3. [OH​−​​]=7,4⋅10​5​​​​​​​mol​​​​​per​​​​​liter
4. [OH​−​​]=1,349⋅10​−6​​​​​​​mol​​​​​per​​​​​liter

Bereken de pH als 7,0 g natriumhydroxide wordt opgelost tot 1,00 L oplossing.

1. 0,28
2. 0,76
3. 13,24
4. 13,44

A: pH = -log (9,0x63,01)/1000)) 

B: pH = -log (2x(9,0/63,01)/1,00))

C: pOH = -log ((9,0/63,01)/1,00))

D: pH = log(9)

Kies het juiste antwoord.

1. Dit is een reactie tussen een sterk zuur en een sterke base.
2. Dit is een reactie tussen een sterk zuur en een zwakke base.
3. Dit is een reactie tussen een zwak zuur en een sterke base.
4. Dit is een reactie tussen een zwak zuur en een zwakke base.

Kies het juiste antwoord.

1. Dit is een reactie tussen een sterk zuur en een sterke base.
2. Dit is een reactie tussen een sterk zuur en een zwakke base.
3. Dit is een reactie tussen een zwak zuur en een sterke base.
4. Dit is een reactie tussen een zwak zuur en een zwakke base.

Kies het juiste antwoord.

1. Dit is een reactie tussen een sterk zuur en een sterke base.
2. Dit is een reactie tussen een sterk zuur en een zwakke base.
3. Dit is een reactie tussen een zwak zuur en een sterke base.
4. Dit is een reactie tussen een zwak zuur en een zwakke base.

Kies het juiste antwoord.

1. Dit is een reactie tussen een sterk zuur en een sterke base.
2. Dit is een reactie tussen een sterk zuur en een zwakke base.
3. Dit is een reactie tussen een zwak zuur en een sterke base.
4. Dit is een reactie tussen een zwak zuur en een zwakke base.

MgO + 2 H⁺ → Mg²⁺ + H₂O

1. = redoxreactie
2. = zuur-basereactie
3. = hydrolysereactie
4. = condensatiereactie

2 Na + 2 H₂O → 2 Na⁺ + H₂ + 2 OH⁻

1. = redoxreactie
2. = zuur-basereactie
3. = hydrolysereactie
4. = condensatiereactie

Hoe heet het glaswerk (plaatje) die met een titratie wordt gebruikt?

1. buret
2. pipet
3. erlenmeyer
4. koeler

Hoe heet het glaswerk (plaatje) die met een titratie wordt gebruikt?

1. buret
2. pipet
3. erlenmeyer
4. koeler

Hoe heet het glaswerk (plaatje) die met een titratie wordt gebruikt?

1. buret
2. pipet
3. erlenmeyer
4. koeler

12,00 ml natronloog reageert met 0,800 mg Azijnzuur.
Bij een titratie wordt deze natronloog gebruikt om Azijn met een onbekende concentratie te neutraliseren. De beginstand was 2,13 ml de eindstand was 38,52 ml.
Bereken hoeveel mg Azijnzuur was opgelost.

1. 0,96 mg
2. 0,12 mg
3. 15,00 mg
4. 2,43 mg

Zijn dit wel of geen redoxreacties, sleep naar het juiste blok.

GEEN Zuur-Base Reactie

Zuur-Base Reactie

HCN + OH^- --> CN^- + H₂O

BaCl₂ --> Ba²⁺ + 2 Cl^-

2 HCl + Mg --> H₂ + Mg²⁺

H₂SO₄ + CO₃^2- --> H₂O + CO₂ + SO₄^2-

plaats de tekst op de juiste plek in de tekening

De opstelling: de molariteit van een een onbekende hoeveelheid azijnzuur wordt bepaald met een titratie met natronloog

azijnzuur oplossing

natronloog

buret

pH indicator

nauwkeurig tovoegen

bekende molariteit

onbekende molariteit