Oefenen voor NE 201-204

Welke zin is een understatement en geen overdrijving
A
Ik vind dat een beetje vervelend
B
Ik heb geen oog dicht gedaan
C
Ik word doodmoe van jouw gezeur
D
Ik heb het je al honderd keer gevraagd
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welke zin is een understatement en geen overdrijving
A
Ik vind dat een beetje vervelend
B
Ik heb geen oog dicht gedaan
C
Ik word doodmoe van jouw gezeur
D
Ik heb het je al honderd keer gevraagd

Slide 1 - Quizvraag

Doordat hij een lekke band had, kwam hij te laat op school?
Wat is het gevolg
A
de lekke band
B
C
hij kwam te laat op school

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het doel van de schrijver bij een gebruiksaanwijzing?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
waarschuwen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het doel van de schrijver bij een schoolboektekst
A
amuseren
B
tot handelen aanzetten
C
informeren
D
instrueren

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de bedoeling van de schrijver van een strip of mop
A
instrueren
B
amuseren
C
adviseren
D
informeren

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

betekenis woord

Slide 7 - Woordweb

Wat is de hoofdgedachte

Slide 8 - Open vraag

Wat is een conclusie

Slide 9 - Open vraag

Wat zijn argumenten

Slide 10 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een feit en een mening

Slide 11 - Open vraag

VERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN


In teksten hebben zinnen en alinea's met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt.

Slide 12 - Tekstslide

In welke zin is het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt?
A
De brief is geschreven
B
De geschreven brief
C
Hij schrijft snel een brief
D
De blauwe brief ligt op de tafel

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen werkwoord
A
veranderen
B
winkelen
C
schrijven
D
paard

Slide 14 - Quizvraag

In welke zin staat een onvoltooid deelwoord
A
Mopperend liep hij naar huis
B
Hij moppert en loopt naar huis
C
Hij heeft hard gemopperd
D
Hij loopt naar huis

Slide 15 - Quizvraag