2 - 6 juni Grammatica zinsdelen

2 - 6 juni Grammatica zinsdelen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2 - 6 juni Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Welkom hv1a!
Ga lekker zitten en pak: 

 - je leesboek
 
  
 












maandag 30 september 2024
maandag 2 juni 2025

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen.
Aan het einde van deze les:

  • kun je vertellen wat het meewerkend voorwerp in een zin is.
  • kun je het verschil tussen een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp uitleggen.

Planning van deze les:

  • lezen in je leesboek
  • uitleg boekenpitch donderdag 5 juni
  • bespreken huiswerk voor vandaag 
  • uitleg over §9 Meewerkend voorwerp
  • opdracht maken §9

Slide 3 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
Je leest 10 minuten in stilte.


 
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk voor vandaag:
Huiswerk: opdracht 2, 3 en 6 van §7 Lijdend voorwerp (cursus 5 grammatica) maken. Het liefst op je laptop. Als je het in je boek maakt, moet je dat in de les laten zien

Slide 5 - Tekstslide

Taalvoutje

Slide 6 - Tekstslide

Cursus 5 grammatica zinsdelen
Komende weken doen we alle oneven paragrafen van cursus 5 Grammatica, de paragrafen met ZD:

§1 ZD Persoonsvorm (pv) en zinsdelen (zd) - woensdag 21 mei behandeld
§3 ZD Onderwerp (ow) - donderdag 22 mei behandeld
§5 ZD Werkwoordelijke gezegde (wg)  maandag 26 mei behandeld
§7  ZD Lijdend voorwerp (lv) - woensdag 28 mei behandeld 
§9 ZD Meewerkend voorwerp (mv) - vandaag uitleg en ermee aan de slag!
§11 ZD Bijwoordelijke bepaling (bwb) - komende woensdag behandelen

Je krijgt een s.o. op donderdag 12 juni. Telt twee keer.

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling §7 Lijdend voorwerp (lv)
Zo vind je het lijdend voorwerp
Bekijk de zin:  David heeft voor zijn oma een doos bonbons gekocht. 
  1.  Zoek de persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen.
  2. Noteer het onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
  3. Stel de vraag Wat (soms: Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
    Vraag: .... Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp. lv = ...........

Let op: 
  • het lijdend voorwerp begint bijna nooit met een voorzetsel (aan, bij, in, langs, met, naast, onder, op, enz.).
  • Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp.  Bijvoorbeeld: Vandaag ga ik winkelen met mijn moeder. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

§9 Meewerkend voorwerp (mv)
Bekijk deze zinnen:
Wie van de leerlingen gaat aan Lana feedback geven?
De enthousiaste presentator beloofde de luisteraars een wervelende radioshow.

  • Meewerkend voorwerp: geeft aan voor wie iets bestemd is, vaak een mens of dier.
  • Het komt voor bij werkwoorden die te maken hebben met vertellen of geven of woorden die daarop lijken, zoals overhandigen, schenken, uitleggen, beloven.
  •  Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan of voor.  Als het niet met aan begint, kun je aan of voor er meestal voor zetten. Als het met aan staat, kun je die weglaten, maar voor kun je niet weglaten
 

Slide 10 - Tekstslide

Hoe vind je het mv?
Heeft / Thirza / aan haar zusje / een geheimpje / verteld?

  1. Noteer onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp (als dat er is). 
       ow = Thirza            wg = heeft verteld       lv = een geheimpje
   2. Stel de vraag Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
       Vraag: Aan wie heeft Thirza een geheimpje verteld? 
        Het antwoord op die vraag is het meewerkend  voorwerp. mv = aan haar zusje
   3. Twijfel je? Controleer voor de zekerheid of je aan kunt weglaten of toevoegen. Dat kan bijna altijd.
       Heeft / Thirza / haar zusje / een geheimpje / verteld?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
WAT        Maak in tweetallen opdracht 2  van §9 Meewerkend voorwerp.
HOE         in je boek blz. of online bij cursus 5 grammatica, §9 Meewerkend voorwerp
HULP      Theorie Nieuw Nederlands, blz. 04
TIJD        5 minuten, daarna kort bespreken
KLAAR?  Maak opdrachten 3, 4, en 5 van §9 Meewerkend voorwerp 
                  (huiswerk voor woensdag 4 juni) 

timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Evaluatie
  • kun je vertellen wat het meewerkend voorwerp in een zin is.
  • kun je laten zien hoe je het meewerkend voorwerp in een zin kunt vinden. 

Volgende les woensdag 4 juni:
  • We gaan verder met §11 Bijwoordelijke bepaling
  • Huiswerk: opdracht 3,4, en 5 van §9 Meewerkend voorwerp (cursus 5 grammatica) maken.
 

Slide 14 - Tekstslide

Welkom hv1a!
Ga lekker zitten en pak: 

 - je leesboek
 
  
 












maandag 30 september 2024
woensdag 4 juni 2025

Slide 15 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
Je leest 10 minuten in stilte.


 
timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Cursus 5 grammatica zinsdelen
Komende weken doen we alle zes oneven paragrafen van cursus 5 Grammatica, de paragrafen met ZD:

§1 ZD Persoonsvorm (pv) en zinsdelen (zd) - woensdag 21 mei behandeld
§3 ZD Onderwerp (ow) - donderdag 22 mei behandeld
§5 ZD Werkwoordelijke gezegde (wg)  maandag 26 mei behandeld
§7  ZD Lijdend voorwerp (lv) - woensdag 28 mei behandeld 
§9 ZD Meewerkend voorwerp (mv) - gisteren uitslag enermee aan de slag, vandaag herhaling
§11 ZD Bijwoordelijke bepaling (bwb) - vandaag uitleg en ermee aan de slag!

Je krijgt een s.o. op donderdag 12 juni. Telt twee keer.

Slide 17 - Tekstslide

Herhaling §7 Lijdend voorwerp (lv)
Zo vind je het lijdend voorwerp
Bekijk de zin:  David heeft voor zijn oma een doos bonbons gekocht. 
  1.  Zoek de persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen.
  2. Noteer het onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
  3. Stel de vraag Wat (soms: Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
    Vraag: Wat heeft David gekocht?
    Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp. lv = ...........
Let op: 
  • het lijdend voorwerp begint bijna nooit met een voorzetsel (aan, bij, in, langs, met, naast, onder, op, enz.).
  • Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp.  Bijvoorbeeld: Vandaag ga ik winkelen met mijn moeder. 

Slide 18 - Tekstslide

Herhaling §9 Meewerkend voorwerp (mv)
  • Meewerkend voorwerp: geeft aan voor wie iets bestemd is, vaak een mens of dier.
  • Het komt alleen voor bij werkwoorden die te maken hebben met vertellen of geven of woorden die daarop lijken, zoals overhandigen, schenken, uitleggen, beloven.
  •  Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan of voor.  Als het niet met aan begint, kun je aan er meestal voor zetten. 

Bekijk deze zinnen:
Wie van de leerlingen gaat aan Lana feedback geven?
De enthousiaste presentator beloofde de luisteraars een wervelende radioshow.
 

Slide 19 - Tekstslide

Herhaling: hoe vind je het mv?
Heeft / Thirza / aan haar zusje / een geheimpje / verteld?

Stappen:
  1. Noteer ow, wg en lv (als dat er is). 
       ow = Thirza            wg = heeft verteld       lv = een geheimpje
   2. Stel de vraag: aan wie + wg + ow + lv?
       Vraag: Aan wie heeft Thirza een geheimpje verteld? 
        Het antwoord op die vraag is het meewerkend  voorwerp (mv). mv = aan haar zusje
   3. Twijfel je? Controleer voor de zekerheid of je aan kunt weglaten of toevoegen. Dat kan bijna altijd.
       Bijvoorbeeld: Heeft / Thirza / haar zusje / een geheimpje / verteld?

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk voor vandaag:
Opdracht 3, 4, en 5 van §9 Meewerkend voorwerp (cursus 5 grammatica) maken.

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
WAT        Maak in tweetallen opdracht 6  van §9 Meewerkend voorwerp.
HOE         in je boek blz. of online bij cursus 5 grammatica, §9 Meewerkend voorwerp
HULP      Theorie Nieuw Nederlands, blz. 221
TIJD        5 minuten, daarna kort bespreken
KLAAR?  Maak samen opdracht 5 van §9 Meewerkend voorwerp 
                 

timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag
WAT        Maak opdracht 1  van §11 Bijwoordelijke bepaling.
HOE         in je boek blz. 225 of online bij cursus 5 grammatica, §11 Bijwoordelijke bepaling
HULP      Theorie Nieuw Nederlands, blz. 225
TIJD        5 minuten, daarna kort bespreken
KLAAR?  Maak opdracht 2 t/m 5 van §11 Bijwoordelijke bepaling 
                 

timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Evaluatie
  • Je kunt vertellen wat een bijwoordelijke bepaling in een zin aangeeft.
  • Je kunt laten zien hoe je de bijwoordelijke bepaling in een zin kunt vinden. 

Volgende les donderdag 5 juni:
  • Boekenpitch in groepjes - lees je boek (al dan niet gedaan) en bereidt op een spiekbriefje voor wat je gaat vertellen. Neem het leesboek mee
  • Huiswerk woensdag 11 juni: opdracht 2 t/m 5 §11 Bijwoordelijke bepaling af en §13 ZD Mixopdrachten 1 t/m 7.
 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide