m3 h3 woordsoorten

Welke woordsoorten kennen we al?
Woordsoorten
1 / 13
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welke woordsoorten kennen we al?
Woordsoorten

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Video

"Ik zag twee vliegen vliegen."

Hoeveel werkwoorden in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 3 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord (ZN)

  • Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
  • Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
  • Het heeft vaak een vorm voor enkelvoud en meervoud.
  • Een eigennaam is ook een ZN.


Bijvoeglijk naamwoord (BN)

  • Zegt iets over het ZN.
  • Kan voor of achter het ZN staan.
  • Het BN heeft vaak een korte en een lange vorm (met -e).
  • Een BN kent meestal de trappen van vergelijking.
  • Een stoffelijk BN zegt van welk materiaal iets gemaakt is.

Slide 4 - Tekstslide

Lidwoord (LW)

De, het = bepaald lidwoord.
(Het is bepaald, staat vast, wanneer je de of het gebruikt.)

Een = onbepaald lidwoord.
(Onbepaald omdat je een zowel voor een de- als een het-woord kunt zetten.)

Slide 5 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Voorzetsel (VZ)

  • Geeft een plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
  • Staat meestal vóór een lidwoord of voornaamwoord.
  • Een VZ kan ook achter een zelfstandig naamwoord staan.
  • Een VZ kan deel zijn van een vaste combinatie of uitdrukking.
  • Let op bij scheidbare werkwoorden: hij haalt uit -> uit is deel van het werkwoord en dus geen VZ. Dit zijn bijwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 7 - Sleepvraag

Zoek de werkwoorden en lidwoorden in de zin:

Zin: Een foto van mijn moeder ligt in de lade.
A
Werkwoord: Ligt Lidwoord(en): Een
B
Werkwoord: Ligt Lidwoord(en): Een, de
C
Werkwoord: Ligt Lidwoord(en): De
D
Werkwoord: Foto Lidwoord(en): Een, de

Slide 8 - Quizvraag

Benoem de zelfstandig naamwoorden (ZN) en bijvoeglijk naamwoorden (BN):

Zin: In de gouden koets zit een mooie vrouw.
A
ZN: vrouw BN: gouden
B
ZN: koets, vrouw BN: gouden
C
ZN: koets, vrouw BN: gouden, mooie
D
ZN: koets BN: gouden, mooie

Slide 9 - Quizvraag

Verander de woordvolgorde in de zin, zodat de zin met een voorzetsel begint.
Mats zit graag in het lokaal met Lukas.

Slide 10 - Open vraag

Verander de woordvolgorde in de zin, zodat de zin met een voorzetsel begint.
Anas en Jason eten niet graag in de aula.

Slide 11 - Open vraag

Verander de woordvolgorde in de zin, zodat de zin met een zelfstandig naamwoord begint.
In de ochtend zwemmen de apen.

Slide 12 - Open vraag

Verander de woordvolgorde in de zin, zodat de zin met een werkwoord begint.
De school is mooi.

Slide 13 - Open vraag