Thema 8 - hoofdstuk 1 (deel 2)

ENGELS
Hoofdstuk 1 (deel 2)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

ENGELS
Hoofdstuk 1 (deel 2)

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het einde van de les heb je geoefend met verschillende Engelse woorden binnen het thema geld.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de vertaling van: lenen
A
buy
B
makes
C
borrow
D
means

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: lenen
A
buy
B
makes
C
borrow
D
means

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: lenen
A
buy
B
makes
C
borrow
D
means

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: fooien
A
tips
B
cash
C
cashpoint
D
euros

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: portemonnee
A
cheap
B
every
C
coins
D
purse

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: veel
A
free
B
every
C
minus
D
many

Slide 8 - Quizvraag

Kies een woord uit het rechterrijtje dat past bij een woord van links past. 
week
lottery tickets
with coins
pay nothing
money
not expensive
euros
house
borrow
buy
cashpoint
cheap
purse
every
expensive
free

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

Welke zin past het best
bij de foto?
A
This boy is very poor
B
This is a rich boy
C
This boy has enough money

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin past het best
bij de foto?
A
I wish I could pay for this meal
B
Did I pay? No, i don't think so
C
Here is the receipt

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin past het best
bij de foto?
A
I like chewing gum and bananas
B
Look! A banana and toothpaste
C
I don't like nuts and bananas

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin past het best
bij de foto?
A
I don't think so
B
This is an orange
C
I don't like this bag of oranges

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Welke van de twee woorden hoor je?
A
sell
B
sale

Slide 16 - Quizvraag

Welke van de twee woorden hoor je?
A
crash
B
cash

Slide 17 - Quizvraag

Welke van de twee woorden hoor je?
A
orange
B
change

Slide 18 - Quizvraag

Welke van de twee woorden hoor je?
A
buy
B
why

Slide 19 - Quizvraag

Welke van de twee woorden hoor je?
A
chip
B
cheap

Slide 20 - Quizvraag

Welke van de twee woorden hoor je?
A
well
B
sell

Slide 21 - Quizvraag

Welke van de twee woorden hoor je?
A
get
B
wet

Slide 22 - Quizvraag

Welke van de twee woorden hoor je?
A
pocket
B
packet

Slide 23 - Quizvraag


A
coins
B
little money
C
paper money
D
cashpoint

Slide 24 - Quizvraag


A
sales
B
change
C
receipt
D
get cash

Slide 25 - Quizvraag


A
too little money
B
little money
C
cheap
D
save

Slide 26 - Quizvraag


A
paper money
B
spend
C
sell
D
cashpoint

Slide 27 - Quizvraag


A
receipt
B
shopping
C
sales
D
get cash

Slide 28 - Quizvraag

De woorden in elke zin staan door elkaar. Maak er een goede Engelse zin van. Tip: de zin begint met: 'did you'
1
2
3
4
5
6
pay
did you
money
a lot
of
?

Slide 29 - Sleepvraag

De woorden in elke zin staan door elkaar. Maak er een goede Engelse zin van. Tip: de zin begint met: 'I'
1
2
3
4
5
6
money
me
on
I
have
no

Slide 30 - Sleepvraag

De woorden in elke zin staan door elkaar. Maak er een goede Engelse zin van. Tip: de zin begint met: 'I' (eerste van links)
1
2
3
4
5
6
money
wish
much
I
had
I

Slide 31 - Sleepvraag

De woorden in elke zin staan door elkaar. Maak er een goede Engelse zin van. Tip: de zin begint met: 'How'
1
2
3
4
5
6
7
8
How
here
are
much
big
oranges
?
the

Slide 32 - Sleepvraag

Welke woorden horen bij elkaar?
did you pay?
get
expensive
borrow
purse
on me
cash
cheap
spend
betaalde jij?
bij me
contant
duur
goedkoop
lenen
portemonnee
uitgeven
krijgen

Slide 33 - Sleepvraag

Wat wil je nog extra oefenen?

Slide 34 - Open vraag

Klaar!

Slide 35 - Tekstslide