In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Unit 4: Oefentoets
Slide 1 - Tekstslide
Vertaal het woord in hoofdletters. I’m going to the gym; I need to BE FIT for the match.
Slide 2 - Open vraag
Vertaal het woord in hoofdletters.
Shall we meet at the ICE RINK at 8 p.m.?
Slide 3 - Open vraag
Vertaal het woord in hoofdletters.
That Italian restaurant over there is my EMPLOYER.
Slide 4 - Open vraag
Vul het juiste woord in. Er blijven twee woorden over. Kies uit: application - company - employee - have a good time - have plenty of time - helmet - lend - martial arts - ride - valuable Sheila is our new _____; she’s a cashier.
Slide 5 - Open vraag
Vul het juiste woord in. Er blijven twee woorden over. Kies uit: application - company - employee - have a good time - have plenty of time - helmet - lend - martial arts - ride - valuable Be careful with the bracelet, it is very _____.
Slide 6 - Open vraag
Vul het juiste woord in. Er blijven twee woorden over. Kies uit: application - company - employee - have a good time - have plenty of time - helmet - lend - martial arts - ride - valuable If you’re interested in the job, please fill out the ____ form.
Slide 7 - Open vraag
Vul de vertaling van het juiste woord in. Er blijven twee woorden over. Kies uit: caissière - genieten - kapper - logeerpartij - oppas - portemonnee - vangen - verdienen - winkelcentrum - zakgeld
Mum, I need new shoes. Can you take me to the ____.
Slide 8 - Open vraag
Vul de vertaling van het juiste woord in. Er blijven twee woorden over. Kies uit: caissière - genieten - kapper - logeerpartij - oppas - portemonnee - vangen - verdienen - winkelcentrum - zakgeld Oh no, I left my ____ at home! Could you please pay for my lunch? I will pay you back.
Slide 9 - Open vraag
Vul de vertaling van het juiste woord in. Er blijven twee woorden over. Kies uit: caissière - genieten - kapper - logeerpartij - oppas - portemonnee - vangen - verdienen - winkelcentrum - zakgeld
I work as a _____ at the supermarket.
Slide 10 - Open vraag
Vertaal de woorden die tussen haakjes staan naar het Engels.
My dream in life is to become very (1 rijk)!
Slide 11 - Open vraag
Vertaal de woorden die tussen haakjes staan naar het Engels.
No, I’m kidding, that is not my main goal. (2 geld) isn’t the most important thing in the world.
Slide 12 - Open vraag
Vertaal de woorden die tussen haakjes staan naar het Engels.
It’s also important to have (3 pret; lol).
Slide 13 - Open vraag
Tag questions Schrijf achter iedere zin de tag question die past bij de zin.
Your grandparents live in Toronto, ____
Slide 14 - Open vraag
Tag questions Schrijf achter iedere zin de tag question die past bij de zin.
Justin is a hairdresser, ____
Slide 15 - Open vraag
Tag questions Schrijf achter iedere zin de tag question die past bij de zin.
I am not a good hockey player, ____
Slide 16 - Open vraag
A lot of / many / much / (a) few / (a) little Kies wat in de zin past.
I haven’t got____ money.
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 17 - Quizvraag
A lot of / many / much / (a) few / (a) little Kies wat in de zin past.
Jenny has got _____ friends.
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 18 - Quizvraag
A lot of / many / much / (a) few / (a) little Kies wat in de zin past.
Let’s go get ice cream! I have _____ money left from the carnival.
A
a few
B
few
C
a little
D
little
Slide 19 - Quizvraag
Future: to be going to, will and shall Maak het gesprek af. Vul de juiste vorm in van to be going to, will of shall. Gebruik ook de andere woorden die tussen haakjes staan. Leslie: What are you doing? Omar: I’m trying to make a salad for lunch. Leslie: (1 I - to help) you with that?
Slide 20 - Open vraag
Future: to be going to, will and shall Maak het gesprek af. Vul de juiste vorm in van to be going to, will of shall. Gebruik ook de andere woorden die tussen haakjes staan.
Thanks. I’m also making bread. What do you want for lunch? Leslie: I think I (2 to have) the salad. It looks quite good. It just needs a dressing.
Slide 21 - Open vraag
Future: to be going to, will and shall Maak het gesprek af. Vul de juiste vorm in van to be going to, will of shall. Gebruik ook de andere woorden die tussen haakjes staan.
Omar: It does! By the way, did you know Mark (3 to see) the headmaster tomorrow?
Slide 22 - Open vraag
Maak de Engelse vertalingen compleet. Pas de grammatica uit unit 4 toe.
Jij hebt geen contant geld, toch? – Ik heb een paar muntjes in mijn zak. You don’t have any cash, ____ – I have ____ coins in my pocket.
Slide 23 - Open vraag
Maak de Engelse vertalingen compleet. Pas de grammatica uit unit 4 toe.
Ik ga medicijnen studeren. – Dat is geweldig! Ik denk dat je een heel goede dokter zult worden. I ____ study medicine. – That’s great! I think you ____ be an excellent doctor!
Slide 24 - Open vraag
Maak de Engelse vertalingen compleet. Pas de grammatica uit unit 4 toe.
Zullen we gaan? – Ja, ik ben klaar. Zullen we met de bus gaan? ____ we go? – Yes, I’m ready. ____ we take the bus?
Slide 25 - Open vraag
Vertel in 50 tot 70 woorden over vier verschillende beroepen of banen. Gebruik volledige zinnen. Geef over elk beroep/baan wat informatie. Sluit af door te vertellen - welke baan jij later zelf graag wilt hebben; - wat je leuk lijkt aan die baan.