Week 13 4B1/4K1/4K2/4K3 Examentraining

Examentraining
We zijn klaar met het Nieuw Nederlands boek. Het is nu tijd voor de examentraining. Het examen Nederlands (zowel basis als kader) bestaat uit teksten met open en meerkeuze vragen  EN een schrijfopdracht.

Deze week gaan we eerst de theorie van het onderdeel lezen herhalen en dan gaan jullie in facet oefenen met een examen.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examentraining
We zijn klaar met het Nieuw Nederlands boek. Het is nu tijd voor de examentraining. Het examen Nederlands (zowel basis als kader) bestaat uit teksten met open en meerkeuze vragen  EN een schrijfopdracht.

Deze week gaan we eerst de theorie van het onderdeel lezen herhalen en dan gaan jullie in facet oefenen met een examen.

Slide 1 - Tekstslide

Indeling van een tekst
Een zakelijke tekst bestaat meestal uit drie delen: inleiding, middenstuk  en slot.
Inleiding: hierin wordt bijna altijd het onderwerp van de tekst genoemd. Daarnaast wordt bijvoorbeeld...
-de aanleiding voor het schrijven van de tekst genoemd
-een voorbeeld bij het onderwerp gegeven
-een leuk, kort verhaaltje verteld
-een belangrijke vraag gesteld
-een mening gegeven
-iets verteld over de opbouw van de tekst

Slide 2 - Tekstslide

Middenstuk
Hierin worden verschillende zaken die met het onderwerp van de tekst te maken hebben behandeld. Dat zijn de deelonderwerpen.

Slide 3 - Tekstslide

Slot
Hierin wordt bijvoorbeeld.....
- de hoofdgedachte van de tekst genoemd
-een advies gegeven
-een conclusie getrokken
-een korte samenvatting van de tekst gegeven
-een toekomstverwachting genoemd(iets wat waarschijnlijk nog gaat gebeuren)
-een vraag uit de inleiding beantwoord

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea

Slide 5 - Quizvraag

Welke tekstsoorten ken je ? Schrijf de doelen van deze teksten er naast.

Slide 6 - Open vraag

Feiten, meningen en argumenten
Een feit kun je controleren. Bv. Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.

Een mening kun je niet controleren. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Je herkent een mening aan de woorden als ik vind, volgens mij. Bv Ik vind schilderijen van vroeger mooier dan moderne kunst.

Met een argument leg je uit waarom je een bepaalde mening hebt. Een argument herken je vaak aan de volgende signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers. Bv Ik vind handbal een vermoeiende sport, want je moet bijna een uur lang springen en heen en weer rennen.

Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden gebruik je om verbanden in een tekst te herkennen. Voorbeelden hiervan zijn:

opsomming: ook, tevens, bovendien, ten slotte
tegenstelling: maar, toch, hoewel, echter
tijdsvolgorde: eerst, dan, daarna, vroeger
oorzaak-gevolg: doordat, daardoor, als gevolg van
reden: omdat, want, namelijk, immers
conclusie: dus, concluderend, in conclusie

Slide 8 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van teksten


Informatie in teksten is niet altijd betrouwbaar.

Daarom moet je een tekst kritisch lezen.

Als je wilt controleren of een tekst betrouwbaar is, let je op

de bron,  de schrijver, het doel van de tekst.

Slide 9 - Tekstslide

Leesstrategieën
Leesstrategieën

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Jullie gaan nu aan de slag met een oefenexamen.
Ga naar de site Oefenen.facet.onl
vo-toetsen en -examens  
centrale examens
 basis klas kiest : vmbo BB Nederlands 2019- examenvariant 2   
Start examen/toets
kader klas kiest: vmbo KB Nederlands 2019-examenvariant 1
Start examen/toets
Maak een foto van je schrijfopdracht en stuur het naar Ori@vanvredenburchcollege.nl

Slide 11 - Tekstslide