Citroenzuurcyclus aan de hand van BINAS

16.3 energie
deze paragraaf gaat over de dissimilatie
Hoofdrolspeler: ATP
Kijk eerst het filmpje helemaal, daarna is de rest veel logischer.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

16.3 energie
deze paragraaf gaat over de dissimilatie
Hoofdrolspeler: ATP
Kijk eerst het filmpje helemaal, daarna is de rest veel logischer.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

ATP
Binding tussen fosfaatgroep nr 2 en 3 verbreekt., hierbij komt energie vrij.
Om weer fosfaat te binden, is energie nodig.
Deze komt uit de dissimilatie
(van glucose of andere energierijke stoffen)
In spieren bevindt zich voldoende ATP voor enkele seconden activiteit.

Slide 3 - Tekstslide

Hydrolyse (11.4) Wanneer er een fosfaatgroep afsplitst van ATP wordt water in OH en H gesplitst en aan de 'open' uiteinden van de moleculen geplakt.
Bij het vormen van ATP gebeurt het omgekeerde en ontstaat er een molecuul water.

Slide 4 - Tekstslide

Creatinefosfaat (CP)
- Alleen in spiercellen
- CP geeft zijn fosfaat af aan ADP zodat weer ATP gevormd wordt
- 'fosfaataccu' (voldoende voor 30 seconden activiteit)

Slide 5 - Tekstslide

Creatinefosfaat (CP)

Slide 6 - Tekstslide

Dissimilatie
= gecontroleerde afbraak
(in kleine stapjes wordt bv.
C6H12O6 met 6 O2 afgebroken tot 6 CO2 en 6 H2O)

Slide 7 - Tekstslide

Dissimilatie van glucose
1: glycolyse (in celplasma) 
8 stapjes
2: afsplitsing CO2 (decarboxylering) en vorming acetyl-CoA
1 stap
3: citroenzuurcyclus
9 stapjes
4: oxydatieve fosforylering (de elektronentransportketen)
6 stapjes

Slide 8 - Tekstslide

Stap 1
Glycolyse. Kost 2 ATP om op te starten. L:evert 4 ATP en 2 NADH,H+. In cytoplasma.

Stap 2
Vorming van Acetyl-CoenzymA. Opbrengst: 2 NADH,H+
In mitochondriën

Stap 3
Citroenzuurcyclus. Opbrengst: 2 ATP, 6 NADH,H+ en 2 FADH2
In mitochondriën

Stap 4
Oxidatieve fosforylering. HIer wordt het merendeel van de ATP gevormd met de energie uit NADH,H+ en FADH2
Op de binnenmembraan van het mitochondrium.

C6 betekent 6 C-atomen in een keten. Er wordt dus steeds een C vanaf gebroken waarbij energie vrij komt. 
De C verdwijnt in de vorm van CO2.

Slide 9 - Tekstslide

Welke stap van de dissimilatie van glucose vindt niet plaats in de mitochondriën?
A
Glycolyse
B
Vorming acetyl CoA
C
Citroenzuurcyclus
D
Oxidatieve fosforylering

Slide 10 - Quizvraag

Bij welke stap wordt de meeste ATP gevormd?
A
Glycolyse
B
Vorming acetyl CoA
C
Citroenzuurcyclus
D
Oxidatieve fosforylering

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het nut van creatinefosfaat?
A
Het geeft de spiervezels rechtstreeks energie
B
Het zorgt ervoor dat ADP omgezet wordt in ATP
C
Het zorgt ervoor dat ATP omgezet wordt in ADP
D
Het handhaaft een lage pH in spieren tegen verzuring

Slide 12 - Quizvraag

Voor welk proces is geen ATP nodig?
A
Transport van water de cel in
B
Transport van aminozuren de cel in
C
Productie van eiwitten
D
Langs elkaar schuiven van actine en myosine

Slide 13 - Quizvraag

Glycolyse. 
Paars = kost ATP
Rood = levert ATP op
Blauw = begin- en eindproduct. 
Plaats: in celplasma
Grijs komt later.

Slide 14 - Tekstslide

Hoeveel pyrodruivenzuur ontstaat er door de glycolyse van 1 molecuul glucose?
A
1 pyrodruivenzuur
B
2 pyrodruivenzuur
C
3 pyrodruivenzuur
D
4 pyrodruivenzuur

Slide 15 - Quizvraag

Vorming van Acetyl CoA. Het CoA wordt meteen weer vrijgemaakt door de reactie met oxaalazijnzuur.
De acetyl groep gaat de cyclus in.

Slide 16 - Tekstslide

Citroenzuurcyclus
De energie-inhoud van de moleculen wordt stapje voor stapje lager gemaakt. De energie wordt in ATP, NADH,H+ en FADH gestopt.
NADH,H+ en FADH zijn energierijke stoffen die in de volgende stap worden verbruikt, om ATP te vormen.

Slide 17 - Tekstslide

Oxidatieve fosforylering, ook wel: elektronen transport keten.
Elektronen van NADH,H+ en FADH2 worden afgegeven aan eiwitten op de binnenmembraan van het mitochondrium.
Deze pompen H+ van de matrix (binnenste van het mitochondrium) in de ruimte tussen de twee membranen. Daardoor onstaat een concentratieverschil. Dit verschil drijft ATP-synthetase aan.
Het verschil in H+ concentratie tussen binnen en buiten drijft ATP-synthetase aan. Dat koppelt per H+ dat het doorlaat, 1 P aan ADP, waardoor dus AT ontstaat.
Zuurstof is nodig aan het eind van de keten, om de doorgegeven elektronen aan af te geven (samen met H+). Daarmee is zuurstof de elektronenacceptor. 
NADH geeft zijn elektronen meteen aan het begin van de keten af, FADH2 een stapje later. NADH,H+ levert genoeg energie om 3 ATP te vormen. FADH2 levert de energie voor 2 ATP. 

Slide 18 - Tekstslide

fosforylering is
A
ATP splitsen in ADP en P
B
P aan ADP koppelen
C
een fosfor koppelen

Slide 19 - Quizvraag

NADH,H+ speelt dus een rol in de dissimilatie. NADPH,H+ speelt een rol bij de fotosynthese, zie boek V6.
HS- coenzymA vind je op twee plekken terug: bij de vorming van acetl-coenzymA en in de citroenzuurcyclus. Bekijk hiervoor ook BINAS tabel 68C.

Slide 20 - Tekstslide

Ook andere brandstoffen worden (via de citroenzuurcyclus) gedissimileerd in de mitochondriën.
De aminogroep (-NH2) van een aminozuur wordt het eerst afgsplitst, waarbij NH3 ontstaat. Dit wordt omgezet in ureum. Er lopen 3 pijlen van aminozuren het mitochondirum in. Dit heeft te maken met het type aminozuur, die zijn allemaal verschillend.
Vetzuren bestaan uit ketens (van 2 tot 22) C-atomen. HIervan wordt steeds een groepje van 2 afgesplitst en aan CoA gekoppeld. Zo kan het de citroenzuurcyclus in. Eén vetmolecuul kan dus veel meer ATP leveren dan 1 glucosemolecuul.
Glycerol wordt glyceraldehyde-3-fosfaat, wat meteen de glycolyse in kan. (BINAS 68B, bovenaan het rode blok)

Slide 21 - Tekstslide

Zonder zuurstof kan NADPH,H+ (en FADH2) zijn H+ niet kwijt en stopt de oxidatieve fosforylering. 
En daardoor de hele citroenzuurcyclus.
Alleen de glycolyse kan doorgaan, omdat pyrodruivenzuur de H+ van NADH,H+ opneemt (grijze vlak).
Anaerobe dissimilatie
Dieren en bacteriën vormen melkzuur bij de anaerobe dissimilatie. Andere organismen (schimmels en planten) vormen ethanol, waarbij ook CO2 gevormd wordt. 

Slide 22 - Tekstslide

Voor welke stap is energie in de vorm van ATP nodig om het proces op gang te helpen?
A
Glycolyse
B
Vorming acetyl CoA
C
Citroenzuurcyclus
D
Oxidatieve fosforylering

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel mol ATP kan er in de oxidatieve fosforylering gesynthetiseerd worden bij gebruik van 1 mol FADH2 en hoeveel bij gebruik van 1 mol (NADH + H+)?
A
FADH2 = 2 NADH = 2
B
FADH2 = 2 NADH = 3
C
FADH2 = 1 NADH = 3
D
FADH2 = 3 NADH = 2

Slide 24 - Quizvraag

(BiNaS 68D) Waarnaartoe worden de protonen verplaatst met behulp van de energie van het elektron tijdens de oxidatieve fosforylering.
A
van matrix naar tussenmembraanruimte
B
van tussenmembraanruimte naar matrix
C
van cytoplasma naar tussenmembraanruimte
D
van tussenmembraanruimte naar cytoplasma

Slide 25 - Quizvraag


Cyaankali
KCN (kaliumcyanide of cyaankali) is giftig voor cellen, doordat het de oxidatieve fosforylering remt.
Leg uit wat het gevolg is van deze vergiftiging voor de citroenzuurcyclus.

Slide 26 - Open vraag

Een sportieve proefpersoon loopt de 100 meter sprint in 15 seconden. Bij de sprint wordt de voorraad ATP in zijn beenspieren in ongeveer 2 seconden verbruikt. Daarna houdt vooral CP de ATP-concentratie nog rond de 6 seconden op peil. Vervolgens kan ATP nog gedurende tenminste 32 seconden door anaërobe dissimilatie worden vrijgemaakt. Pas na circa 40 seconden gaat de aërobe dissimilatie in de beenspieren een belangrijke rol spelen.

Bij welke van de onderstaande omzettingen komt de proefpersoon in de laatste seconden van de sprint aan energie in de beenspieren?
A
bij de omzetting van creatine in creatinefosfaat
B
bij de omzetting van glucose in pyrodruivenzuur
C
bij de omzetting van glycogeen in glucose
D
bij de omzetting van pyrodruivenzuur in melkzuur

Slide 27 - Quizvraag


A
aerobe dissimilatie van vetzuren
B
anaerobe dissimilatie van aminozuren
C
melkzuurgisting

Slide 28 - Quizvraag

Hoeveel ATP levert de anaerobe dissimilatie op?
A
1
B
2
C
38
D
40

Slide 29 - Quizvraag

Hoeveel keer meer glucose moleculen heb je nodig bij de anaerobe dissimilatie t.o.v. aerobe dissimilatie voor dezelfde hoeveelheid energie?
A
evenveel moleculen
B
2x meer glucose
C
19x meer glucose
D
38x meer glucose

Slide 30 - Quizvraag


Met behulp van gist kan uit suikers biobrandstof worden gemaakt.
in welke van de onderstaande zinnen staat dit gewenste gistingsproces correct omschreven?
A
onder aerobe omstandigheden breken gistcellen suikermoleculen af tot koolstofdioxide en ethanol
B
onder aerobe omstandigheden breken gistcellen suikermoleculen tot zuurstof en ethanol
C
onder anaerobe omstandigheden breken gistcellen suikermoleculen af tot koolstofdioxide en ethanol
D
onder anaerobe omstandigheden breken gistcellen suikermoleculen af tot zuurstof en ethanol

Slide 31 - Quizvraag


Gist
Onderzoeker Sandra kweekt gist (Saccharomyces cerevisiae) in een eenvoudige voedingsoplossing, waarin gelabelde 14C-atomen in glucose voorkomen. De gistcultuur wordt in anaerobe omstandigheden gebracht.

In welke stof vindt Sandra na een tijdje radioactieve 14C-atomen?

A
in ethanol
B
in koolstofdioxide
C
in melkzuur
D
in ethanol en koolstofdioxide

Slide 32 - Quizvraag