Examen 4vmbo-T 6-4

Examentraining
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examentraining

Slide 1 - Tekstslide

Hoeveel tijd heb je voor het hele examen?

Slide 2 - Open vraag

Wat neem je mee voor je examen Engels?

Slide 3 - Open vraag

voorbereiding 
- oefenen!!! nakijken en fouten verbeteren
- leren pg. 200-204

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Meerkeuzevragen
Maken (examen 2013): 
- tekst 1, vraag 1
- tekst 2, vraag 2
- tekst 5, vraag 9-13
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Is je eigen mening belangrijk bij een beweringsvraag? Waarom wel/niet?

Slide 14 - Open vraag

Beweringsvragen
Maken: 
- tekst 3, vraag 3
- tekst 10, vraag 33
- tekst 11, vraag 35
timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Open vragen
Maken: 
- tekst 6, vraag 14
- tekst 10, vraag 32

timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Citeervragen
Maken: 
- tekst 8, vraag 18, 22
- tekst 10, vraag 34

timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 22 - Quizvraag

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 23 - Quizvraag

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 24 - Quizvraag

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 25 - Quizvraag

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 26 - Quizvraag

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 27 - Quizvraag

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide