BE Havo 4 H6 oefenen

Bedrijfseconomie
BE H6 oefenen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bedrijfseconomie
BE H6 oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is geen voorbeeld van consumptief krediet
A
Doorlopend krediet
B
Persoonlijke lening
C
Huurkoop
D
Lineaire hypothecaire lening

Slide 2 - Quizvraag

Iso heeft € 5.000 op zijn spaarrekening staan tegen 2,5%. Hij krijgt ieder jaar interest over het oorspronkelijke hoofdbedrag. Iso wil over 2 jaar een tweedehands Volkswagen Golf kopen.

Welke vorm van interest wordt hier toegepast?
A
Enkelvoudige interest
B
Samengestelde interest (eindwaarde)
C
Samengestelde interest (contante waarde)
D
Geen van allen

Slide 3 - Quizvraag

Iso heeft € 5.000 op zijn spaarrekening staan tegen 2,5%. Hij krijgt ieder jaar interest over het oorspronkelijke hoofdbedrag. Iso wil over 2 jaar een tweedehands Volkswagen Golf kopen.

Bereken het bedrag dat hij over 2 jaar op zijn rekening heeft staan.

Slide 4 - Open vraag

Bereken de opgebouwde rente na 2 jaar
sparen €1.000 op een rekening tegen 1,5% enkelvoudige rente
timer
1:00
A
€50,00
B
€60,00
C
€30,00
D
€20,00

Slide 5 - Quizvraag

Antwoord
Bereken de opgebouwde rente na 2 jaar 
sparen €1.000 op een rekening tegen 1,5% enkelvoudige rente

1,5% * 1.000 = 1,5/100 * 1.000 = 15 na 1 jaar
na 2 jaar: 15 + 15 = 30

Slide 6 - Tekstslide

Chiel wil over 20 jaar over een bedrag van € 10.000 kunnen beschikken.

Bereken welk bedrag hij nu op een spaarrekening moet zetten bij een samengestelde interest van 1,5% per jaar.

Slide 7 - Open vraag

Bereken de eindwaarde na 3 jaar sparen
bij een eenmalige storting van €1.000 op
de rekening tegen 2% rente (samengesteld)
timer
1:30
A
€1061,20
B
€1061,21
C
€1061,22
D
€1061,23

Slide 8 - Quizvraag

Antwoord
Bereken de eindwaarde na 3 jaar sparen 
bij een eenmalige storting van €1.000 op 
de rekening tegen 2% rente (samengesteld)

(1,02)^3 * 1.000 = 1.061,21

Slide 9 - Tekstslide

Bereken hoeveel je nu op de spaarrekening
moet zetten om na 3 jaar, tegen een rente
van 5% een saldo van € 926,10 te hebben?

timer
1:00
A
€ 800,00
B
€ 840,00
C
€ 912,34
D
€ 1.072,08

Slide 10 - Quizvraag

Antwoord
Bereken hoeveel je nu op de spaarrekening 
moet zetten om na 3 jaar, tegen een rente 
van 5% een saldo van € 926,10 te hebben?

C = E (1 +i)^-n   of  C = E/(1+i)^n
926,10 (1,05)^-3 = 800 

Slide 11 - Tekstslide

Bryan stort op 1 april 2019 € 400,- op een spaarrekening tegen 3% interest per kwartaal. De interest wordt op zijn spaarrekening gestort en blijft op zijn spaarrekening staan.

Welke vorm van interest wordt hier toegepast?
A
Enkelvoudige interest
B
Samengestelde interest (eindwaarde)
C
Samengestelde interest (contante waarde)
D
Geen van allen

Slide 12 - Quizvraag

Bryan stort op 1 april 2019 € 400,- op een spaarrekening tegen 3% interest per kwartaal. De interest wordt op zijn spaarrekening gestort en blijft op zijn spaarrekening staan.

Bereken het bedrag dat op 1 oktober 2021 op de spaarrekening staat.
timer
1:00

Slide 13 - Open vraag

Op 1 januari 2003 staat er op de spaarrekening van Mare een bedrag van € 2.400 tegen een samengestelde interest van 6% per jaar. Op 31 december 2010 neemt Mare € 1.000 op van haar spaarrekening. Op 1 januari 2013 stort zij een extra bedrag van € 400 op haar spaarrekening.
Bereken het bedrag dat op haar spaarrekening staat op 1 januari 2017.
timer
2:00

Slide 14 - Open vraag