werkloos

De werknemers behoren tot de vraag naar arbeid op de arbeidsmarkt
A
waar
B
niet waar
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

De werknemers behoren tot de vraag naar arbeid op de arbeidsmarkt
A
waar
B
niet waar

Slide 1 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van een krappe arbeidsmarkt?
A
Als het aanbod van werk groter is dan de vraag naar werk.
B
Als de vraag naar werk groter is dan het aanbod van werk.

Slide 2 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij een ruime arbeidsmarkt?
A
De lonen van werknemers dalen.
B
De lonen van werknemers stijgen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de oorzaak van de werkloosheid van Kai die is ontslagen omdat een machine zijn werk heeft overgenomen?
A
regionale werkloosheid
B
seizoenswerkloosheid
C
frictiewerkloosheid
D
structurele werkloosheid

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de oorzaak van de werkloosheid van Suzanne die net klaar is met studeren en op zoek is naar een baan?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
frictie werkloosheid
D
regionale werkloosheid

Slide 5 - Quizvraag

Soufian heeft geen verlenging van zijn contract gekregen. De winkel waarin hij werkte heeft omzet verlies.
A
structurele werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
seizoenswerkloosheid

Slide 6 - Quizvraag

Adriaan is skileraar, in de zomer gaat hij op zoek naar ander werk.
A
structurele werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
regionale werkloosheid

Slide 7 - Quizvraag

In Ede is een grote fabriek gesloten. Veel inwoners van Ede zijn hierdoor werkloos geworden.
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
conjuncturele werkloosheid
D
regionale werkloosheid

Slide 8 - Quizvraag

Als de concurrentiepositie verbetert, dan ....
A
stijgt de werkgelegengheid
B
daalt de werkgelegenheid

Slide 9 - Quizvraag

De kostprijs is...
A
Hoeveel een product kost in de winkel
B
Hoeveel de de vaste lasten zijn
C
Hoeveel het kost om een product te maken
D
Hoeveel belasting je moet betalen

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent conjunctuur?
A
Het is een ander woord voor economie
B
De schommelingen van de economische groei
C
De economie krimpt
D
De economie stijgt

Slide 11 - Quizvraag

minder
koopkracht
conjuncturele
werkloosheid
2.
3.
4.
er wordt minder geproduceerd
vraag naar producten daalt
werkgelegenheid daalt

Slide 12 - Sleepvraag

Bij Hoogconjunctuur heb je
A
meer kans op werk
B
minder kans op werk

Slide 13 - Quizvraag

De overheid kan de werkloosheid bestrijden door:
A
zelf meer te besteden
B
medewerkers te ontslaan
C
bedrijven meer belasting te laten betalen
D
geen subsidies te geven aan bedrijven

Slide 14 - Quizvraag

Boris werkt in de groenteteelt. Hij heeft werk naar zijn zin en hij hoopt dat hij zijn baan zal houden.
Geef aan wanneer de kans dat hij zijn baan houdt kleiner wordt. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
Als de binnenlandse consumptie van groenten stijgt.
B
Als de export van groenten naar Duitsland daalt.
C
Als de export van groenten naar Rusland stijgt.

Slide 15 - Quizvraag

Wat kan de werkgever doen om werknemers te vinden in een krappe arbeidsmarkt?

Slide 16 - Open vraag

Wat kan een werkloze doen om meer kans te maken een baan te vinden?

Slide 17 - Open vraag