Klas 3

Signaalwoorden en tekstverbanden
De brug - lezen (blz. 246-250
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Signaalwoorden en tekstverbanden
De brug - lezen (blz. 246-250

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Signaalwoorden en tekstverbanden
Wat 'verbindt' een tekstverband?
Wat geeft een signaalwoord aan?

Lees de theorie op blz. 246-247
timer
2:00

Slide 3 - Tekstslide

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden maar, toch en echter?
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Samenvattend verband
D
Toelichtend verband

Slide 4 - Quizvraag

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden want en omdat?
A
Samenvattend verband
B
Voorwaardelijk verband
C
Toelichtend verband
D
Redengevend verband

Slide 5 - Quizvraag

Welk tekstverband zie je in deze zin?
Ik kreeg een hapje en een drankje.
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk

Slide 6 - Quizvraag

In welke zin wijzen de signaalwoorden op een chronologisch verband?
A
Ik wil langskomen, maar ik heb helaas geen tijd.
B
Ik ga eerst sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik kom langs, omdat ik daar zin in heb.
D
Ik kom samen met mijn moeder op bezoek.

Slide 7 - Quizvraag

Huiswerk
Maken: opdracht 2 (blz. 248-250)
timer
15:00

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Welk tekstverband zie je tussen de alinea's?

Slide 10 - Open vraag

Aan welke signaalwoorden zie je dat?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Lezen - hoofdstuk 1

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Het ontstaan van een regenboog'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 21 - Quizvraag

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Kinderen moeten meer sporten op de basisschool'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 22 - Quizvraag

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Wel of niet een warme lunch op school?'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 23 - Quizvraag

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Vakken op de middelbare school'
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 24 - Quizvraag

Huiswerk
Maken: opdracht 4 (blz. 17-19)
timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Extra - begrijpend lezen
Samenvatten

Zie SOM voor de opdracht.

Slide 27 - Tekstslide

Extra - begrijpend lezen
timer
20:00

Slide 28 - Tekstslide

Extra - begrijpend lezen
1. Houden huisdieren echt van mensen/ons?
2. Volgens Laura Marcus houden huisdieren niet echt van ons, want ze zijn afhankelijk van ons.
3. Je hebt ze/huisdieren niet gebaard en ze praten niet terug.
4. Volgens Martin Gaus onstaat er hechting tussen mens en dier (door het samen opgroeien)
5. Honden en katten voelen dezelfde emoties/binding als mensen/ Honden en katten maken net als mensen oxytocine aan.
6. We bieden ze veiligheid, we geven ze eten en we geven ze aandacht.
7. Volgens Nienke Endenburg lijkt eigenbelang een grote rol te spelen bij vriendschap van dieren.
8. Mensen houden van dieren omdat de acceptatie van dieren onvoorwaardelijk is
9. Volgens Martin Gaus draait het bij mens en dier om eigenbelang.

Slide 29 - Tekstslide

Wat is het tekstdoel van deze tekst?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 30 - Quizvraag

Welke tekststructuur past bij deze tekst?

Slide 31 - Open vraag

Lezen - hoofdstuk 2

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Huiswerk
Maken: opdracht 1 (blz. 45-46)
timer
15:00

Slide 37 - Tekstslide

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 38 - Tekstslide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 39 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 40 - Quizvraag

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 41 - Tekstslide