Toets Eerste Wereldoorlog & Interbellum (versie C)

Eerste Wereldoorlog & Interbellum

Versie C
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Eerste Wereldoorlog & Interbellum

Versie C

Slide 1 - Tekstslide


 ➤Het Duitse volk was erg ontevreden over het verdrag van Versailles, maar waarom?
A
Door het verdrag had Duitsland de Eerste Wereldoorlog verloren
B
Duitsland mocht niet in de Volkenbond
C
Duitsland moest veel geld betalen aan de geallieerden
D
Duitsland mocht geen soldaten in België stationeren

Slide 2 - Quizvraag


 ➤Waarom was Hitler woedend toen Duitsland de Eerste Wereldoorlog had verloren?
A
Omdat Duitsland verloor door tactische fouten van het leger.
B
Hitler vond de Eerste Wereldoorlog een nutteloze oorlog.
C
Hitler wilde het verlies niet accepteren.
D
Hitler vond dat de Duitse regering nooit had moeten opgeven. Duitsland had moeten doorvechten.

Slide 3 - Quizvraag


De moord Frans Ferdinand van Oostenrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog. 

➤Wie was zijn moordenaar?
A
Gavrilo Prinzip
B
Benito Mussolini
C
Adolf Hitler
D
Anton Mussert

Slide 4 - Quizvraag


➤Hoe heette Duitsland na de Eerste Wereldoorlog?
A
Duitse Keizerrijk
B
Republiek van Berlijn
C
Koninkrijk Duitsland
D
Republiek van Weimar

Slide 5 - Quizvraag


➤Wie vochten er aan het einde van de Eerste Wereldoorlog niet?
A
Duitsland
B
Frankrijk
C
Amerika
D
Rusland

Slide 6 - Quizvraag


➤Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam

Slide 7 - Quizvraag


➤Het communisme en het nationalisme waren twee belangrijke oorzaken van de Eerste Wereldoorlog.
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quizvraag


Je kent het verschil tussen oorzaak en aanleiding. Twee zinnen daarover:

I De aanleiding heeft altijd met geweld te maken. Het is een oorlog, of een moord, of een vechtpartij. Oorzaken hebben niet altijd met geweld te maken.

II De aanval van Duitsland op België en Frankrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog

➤Welk antwoord is juist?
A
Zin I is juist, zin II is onjuist.
B
Zin I is onjuist, zin II is juist.
C
Zin I en II zijn allebei juist.
D
Zin I en II zijn allebei onjuist.

Slide 9 - Quizvraag


➤In de Eerste Wereldoorlog vochten, vooral aan Britse en Franse zijde mensen uit hun kolonies mee.

Maak de zin af. Dat mensen uit de kolonies meevechten, is voornamelijk een gevolg van ...
A
het nationalisme
B
het modern imperialisme
C
de bondgenootschappen
D
het militarisme

Slide 10 - Quizvraag


➤In een loopgravenoorlog ligt het front langdurig op dezelfde plaats:
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag


Na de Eerste Wereldoorlog vluchtte de Duitse keizer naar Nederland. ➤Hoe werd Duitsland daarna bestuurd? Kies het juiste antwoord.

A
Duitsland wordt een republiek. Het volk bepaalt tijdens verkiezingen wie er de baas is.
B
Duitsland wordt een monarchie. Het volk bepaalt tijdens verkiezingen wie er de baas is.
C
Hitler wordt direct na de Eerste Wereldoorlog de baas.
D
Niemand is de baas in Duitsland. Daarom wordt het er ook zo'n zootje na de Eerste Wereldoorlog.

Slide 12 - Quizvraag


Tussen 1815 en 1914 was het in Europa redelijk rustig. Er waren wel eens oorlogen, maar die waren niet zó groot dat heel Europa er bij betrokken werd. Een reden voor die rust was het machtsevenwicht dat er tussen de grote landen was. Maar dat veranderde: het machtsevenwicht bleef niet bestaan. 
➤Hoe kwam dat? Kies het juiste antwoord.
A
De wapenwedloop begon. Daardoor was er altijd één land sterker dan de andere landen.
B
Elk land wilde het beste en het sterkste zijn. Daarom kon een machtsevenwicht niet blijven bestaan.
C
Er kwam een nieuw groot land bij: Duitsland. Dit land wilde óók macht, net als de andere grote landen.
D
De landen veroverden steeds meer kolonies. Daardoor werden ze steeds sterker.

Slide 13 - Quizvraag


➤In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. 
Wat is daarvan geen oorzaak?
A
nationalisme
B
opkomst van Hitler
C
militarisme
D
bondgenootschappen

Slide 14 - Quizvraag


De Eerste Wereldoorlog verliep heel anders dan eerdere oorlogen. ➤Welke verschil was er?
A
De Eerste Wereldoorlog was veel omvangrijker dan eerdere oorlogen, doordat veel landen én hun kolonies meededen.
B
De Eerste Wereldoorlog zou kort duren. “Met Kerstmis zijn we weer thuis”, zeiden de soldaten. Dat viel tegen. De oorlog duurde veel langer dan de oorlogen die eerder uitgevochten waren: niet weken of maanden, maar jaren.
C
Rusland stopte ineens met vechten (terwijl de oorlog nog bezig was), de Verenigde Staten gingen zich ermee bemoeien... het was een beetje een chaos. In eerdere oorlogen gebeurde dat niet.
D
De wapens die tijdens de Eerste Wereldoorlog gebruikt werden, waren veel krachtiger dan wapens uit eerdere oorlogen. Daardoor ontstond een nieuwe manier van oorlog voeren.

Slide 15 - Quizvraag

1. Sleep de begrippen naar de juiste plek.
2. Zet het         bij de aanleiding van de oorlog.

Militarisme
Bondgenoten
Nationalisme
Moordaanslag
Modern imperialisme

Slide 16 - Sleepvraag

➤Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde van vroeger naar later.
De oorlog is voorbij: 
op 11 november 1918
Kroonprins Frans-Ferdinand wordt vermoord door Gavrilo Princip.
Rusland sluit een wapenstilstand met Duitsland.
De Verenigde Staten gaan meedoen met de oorlog.
De Eerste Wereldoorlog begint.

Slide 17 - Sleepvraag

Klik op de voor de omschrijvingen en 
sleep ze vervolgens naar de juiste plek.
Het niemandsland
De voorste loopgraaf. Van hieruit schoten de
soldaten op de vijand.
Een smalle loopgraaf werd een stukje in het
niemandsland gegraven. Daar konden de soldaten
soms horen wat de vijand deed.
De reserveloopgraaf. Als de eerste loopgraaf werd
veroverd, konden de soldaten zich hier
terugtrekken.
Verbindingsloopgraaf tussen de voorste loopgraaf
en de reserveloopgraaf.

Slide 18 - Sleepvraag

Sleep de nummers van de zinnen naar het juiste land in de kaart.
De aanleiding van de Eerste Wereldoorlog was de moord op de kroonprins van …
1
Hij werd vermoord in …
2
De bewoners van … waren woedend!
3
Hun sterke bondgenoot, … , begreep dat helemaal en liet weten: “Als er oorlog komt, zullen wij jullie helpen”
4

Slide 19 - Sleepvraag


De poster gaat over één straf uit het Verdrag van Versailles.
➤ Noem de straf waarover de poster gaat.
➤Noem een andere straf uit het Verdrag van Versailles die niet op de poster staat.
Doe het zo:
Straf die op de poster staat: ... (noem straf). 
Straf die niet op de poster staat: ... (noem straf).

Gebruik de bron

Slide 20 - Open vraag


➤Welke landen hoorden toen bij welk bondgenootschap? 
Schrijf alleen de nummers op.

Doe het zo:
Bij de Centralen hoorden ... (vul nummers van de landen in). 
Bij de Geallieerden hoorden ... (vul nummers van de landen in).
Gebruik de bron

Slide 21 - Open vraag


Het jaar 1917 is een keerpuntjaar in de Eerste Wereldoorlog.
 
➤Geef 2 gebeurtenissen die hiervoor verantwoordelijk zijn.
Doe het zo:
Gebeurtenis 1: …(gebeurtenis noemen).
Gebeurtenis 2: …(gebeurtenis noemen).

Slide 22 - Open vraag


➤Haal uit de bron twee duidelijke voorbeelden van ‘nationalisme’.

Doe het zo:
Voorbeeld 1: ...(voorbeeld uit de tekst).
Voorbeeld 2: ...(voorbeeld uit de tekst).
Gebruik de bron

Slide 23 - Open vraag


➤Geef een reden voor het naar verhouding kleine aantal Amerikaanse slachtoffers tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Gebruik de bron 

Slide 24 - Open vraag




➤Wat voor aanval beschrijft deze Britse soldaat?
Gebruik de bron

Slide 25 - Open vraag

Wat was niet kenmerkend voor het communisme onder Stalin?
A
Persoonsverheerlijking van Stalin door middel van standbeelden, posters, video en audio boodschappen
B
Het was een totalitaire dictatuur die in stand bleef door indoctrinatie, propaganda & geweld
C
De vijfjarenplannen die voor de economie werden voorgeschreven
D
Dat hij geloofde in de rassenleer en de vervolging van mensen die hij minderwaardig vond

Slide 26 - Quizvraag

Leg uit waarom veel banken failliet gingen door de 'Beurskrach' van 1929

Slide 27 - Open vraag

Klik op de afbeelding om die te vergroten.
1. Beschrijf de belangrijke beeldelementen die je ziet.
2. Wat probeerde de maker van de spotprent duidelijk te maken?

Slide 28 - Open vraag

Leg twee redenen uit waarom Hitler en de NSDAP erg populair werden begin 1930.

Slide 29 - Open vraag

Wie werd de nieuwe president? En hoe heette zijn aanpak van de crisis?
A
Franklin Delano Roosevelt (FDR) & de 'New Steel'
B
Francine Dolena Roosevelt (FDR) & de 'New Wheel'
C
Franklin Delano Roosevelt (FDR) & de 'New Deal'
D
Theodore Roosevelt (TR) & de 'New Deal'

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het belangrijke verschil tussen het Fascisme en het nationaalsocialisme?
A
Het nazisme was niet totalitair en het fascisme wel
B
Het nazisme was niet militaristisch en het fascisme wel
C
Het fascisme was voorstander van democratie en het nazisme niet
D
Het nazisme geloofde in de rassenleer en het fascisme niet.

Slide 31 - Quizvraag

Waarom bleven de Amerikaanse boeren rond begin jaren '30 van de vorige eeuw met overschotten zitten?
A
De Europese boeren gingen eindelijk weer zelf produceren, hierdoor werd er veel minder voedsel gekocht vanuit Europa.
B
De moderniseringen op de landbouw waren gedaan met geleend geld. Dit moesten de boeren terugbetalen en daarom deden ze de prijs van eten omhoog en wilde mensen het niet meer kopen.
C
De Europese boerderijen waren veel moderner en produceerde daarom veel meer, zij konden hierdoor goedkoper hun eten verkopen in Amerika.
D
De mensen hadden in de jaren '20 allemaal koel- en vrieskasten gekocht. Hierdoor konden ze eten beter bewaren en hoefden ze minder weg te gooien. Daarom werd er ook voedsel minder gekocht.

Slide 32 - Quizvraag

Welk begrip past het beste bij de volgende omschrijving:

Een oorlog waar de volledige samenleving door getroffen wordt. De hele bevolking wordt ingezet om de oorlog te kunnen winnen en hierin zijn vaak ook veel burgerslachtoffers te betreuren.
A
Eerste Wereldoorlog
B
modern imperialisme
C
totale oorlog
D
militarisme

Slide 33 - Quizvraag