V4 - TH3 genetica - BS3

Thema 3 Genetica
BS 3 Monohybride kruisingen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 3 Genetica
BS 3 Monohybride kruisingen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen vandaag
Na deze les kan je:
  • van een monohybride kruising een kruisingsthema opstellen. 
  • de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen bij een monohybride kruising afleiden uit een kruisingsschema of stamboom.

Slide 2 - Tekstslide

Begrippen deze les
kruisingsvraagstuk
monohybride kruising
kruisingsschema 
stamboom
ouders = P
nakomelingen = F#
testkruising 

Slide 3 - Tekstslide

voorkennis
  • cellen zijn diploïde 
  • van alle genen heb je een allel van de vader en een allel van de moeder
  • dominant = wat tot uiting komt = fenotype = wat je ziet
  • recessief = wat niet tot uiting komt = wel in genen maar niet zichtbaar! 
  • wat er in de genen staat = genotype

Slide 4 - Tekstslide

monohybride kruisingen
systematische overerving van eigenschappen
Gregor Johann Mendel ontdekker
(Oostenrijk 1822-1884)
mono = 1
dus overerving van 1 eigenschap 
dus 1 = één = uno =one = un = واحد = eins eigenschap die overerft!! 

Slide 5 - Tekstslide

wat is een kruisingsvraagstuk? 
  • kansberekening wat de kans is op een bepaald fenotype
  • kans wordt bepaald door het genotype van de ouders
  • stambomen geven informatie over voorouders indien genotype onbekend is van de ouders

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

stappenplan kruisingsvraagstukken
  1. Wat zijn de mogelijke allen? 
  2. Wat is het genotype van ouder #1? -> wat zijn de mogelijke gameten?
  3. Wat is het genotype van ouder #2? -> wat zijn de mogelijke gameten?
  4. Maak een kruisingstabel en vul deze in.
  5. Schrijf op wat de mogelijke genotypes zijn en de kans hierop. 
  6. Schrijf op wat de mogelijke fenotypes zijn en de kans hierop. 

Slide 8 - Tekstslide

tips:
De letters M en m --> niet handig bij schriftelijk tentamen. 
                                      --> gebruik liever letters zoals: Rr, Tt, Ee, Aa

oudergeneratie --> P --> komt af van Latijn "Parentes" / Engels "Parent"
nakomelingen --> F1 --> F = komt af van Latijn "Filii " = kinderen 
                                                   1, 2,3  --> geeft generatie aan 
                                                   (F1 = 1e generatie, F2 = 2e generatie 


Slide 9 - Tekstslide

Kruisingstabellen
gameten van ouders langs de assen
in de cellen: mogelijke genotypen bij nakomelingen

Voorbeeld
kans dat bij bevruchting de zaadcel het recessieve allel bevat is 1/2
kans dat bij bevruchting de eicel het recessieve allel bevat is 1/2
De kans dat de zygote dus beide recessieve allelen bevat is 1/2 * 1/2 = 1/4

Slide 10 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Hoe pak je dit aan? 
  1. Wat zijn de mogelijke allelen?
  2. Genotype van ouder 1 en gameten.
  3. Genotype van ouder 2 en gameten.
  4. Kruisingtabel opstellen

  5. Verhouding tussen mogelijke genotypen noteren
  6. Verhouding tussen mogelijke fenotypen noteren


Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 11 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Hoe pak je dit aan? 
  1. Wat zijn de mogelijke allelen? -> BB = bruin, Bb=bruin, bb=blond
  2. Genotype van ouder 1 en gameten. 
  3. Genotype van ouder 2 en gameten. 
  4. Kruisingtabel opstellen

  5. Verhouding tussen mogelijke genotypen noteren
  6. Verhouding tussen mogelijke fenotypen noteren


Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 12 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Hoe pak je dit aan? 
  1. Wat zijn de mogelijke allelen? -> BB = bruin, Bb=bruin, bb=blond
  2. Genotype van ouder 1 en gameten. ->  Bb -> B en b
  3. Genotype van ouder 2 en gameten. 
  4. Kruisingtabel opstellen

  5. Verhouding tussen mogelijke genotypen noteren
  6. Verhouding tussen mogelijke fenotypen noteren


Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 13 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Hoe pak je dit aan? 
  1. Wat zijn de mogelijke allelen? -> BB = bruin, Bb=bruin, bb=blond
  2. Genotype van ouder 1 en gameten. ->  Bb -> B en b
  3. Genotype van ouder 2 en gameten. -> Bb -> B en b
  4. Kruisingtabel opstellen

  5. Verhouding tussen mogelijke genotypen noteren
  6. Verhouding tussen mogelijke fenotypen noteren


Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 14 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Hoe pak je dit aan? 
  1. Wat zijn de mogelijke allelen? -> BB = bruin, Bb=bruin, bb=blond
  2. Genotype van ouder 1 en gameten. ->  Bb -> B en b
  3. Genotype van ouder 2 en gameten. -> Bb -> B en b
  4. Kruisingtabel opstellen

  5. Verhouding tussen mogelijke genotypen noteren
  6. Verhouding tussen mogelijke fenotypen noteren


Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 
B
b
B
b

Slide 15 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Hoe pak je dit aan? 
  1. Wat zijn de mogelijke allelen? -> BB = bruin, Bb=bruin, bb=blond
  2. Genotype van ouder 1 en gameten. ->  Bb -> B en b
  3. Genotype van ouder 2 en gameten. -> Bb -> B en b
  4. Kruisingtabel opstellen

  5. Verhouding tussen mogelijke genotypen noteren
  6. Verhouding tussen mogelijke fenotypen noteren


Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 
B
b
B
BB
Bb
b
Bb
bb

Slide 16 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Hoe pak je dit aan? 
5. Verhouding tussen  mogelijke genotypen noteren
BB = 1/4  = 25%     Bb = 2/4   = 50% 
 bb = 1/4  = 25%

6. Verhouding tussen mogelijke fenotypen noteren


Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 
B
b
B
BB
Bb
b
Bb
bb

Slide 17 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Hoe pak je dit aan? 
5. Verhouding tussen mogelijke genotypen noteren
BB = 1/4  = 25%     Bb = 2/4   = 50% 
 bb = 1/4  = 25%

6. Verhouding tussen mogelijke fenotypen noteren
bruin = BB en Bb --> 3/4  = 75%
blond = bb             --> 1/4  = 25%        Dus de kans op een blond puppie is 25%


Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 
B
b
B
BB
Bb
b
Bb
bb

Slide 18 - Tekstslide

nu jullie
Een bruin konijn paart met een wit konijn. De moeder van het bruine konijn was ook wit. Wat is de kans op witte babykonijntjes? 

  1. Wat zijn de mogelijke allelen? 
  2. Genotype van ouder 1 en gameten. 
  3. Genotype van ouder 2 en gameten. 
  4. Kruisingtabel opstellen
  5. Verhouding tussen mogelijke genotypen noteren
  6. Verhouding tussen mogelijke fenotypen noteren

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld vraag
Een bruin konijn paart met een wit konijn. De moeder van het bruine konijn was ook wit. Wat is de kans op witte babykonijntjes? 
1. B = bruin b = wit
2. ouder 1 = Bb 
3. ouder 2 = bb
4. --> tabel

B
b
b
Bb
bb
b
Bb
bb
5. mogelijk 
Bb 2 op 4 = 1 op 2 =  50%  en bb 2 op 4 = 1 op 2 = 50%

6. 50% bruin 50%wit

Slide 20 - Tekstslide

nu jullie
Een bruin konijn paart met een wit konijn. De moeder van het bruine konijn was ook wit. Wat is de kans op witte babykonijntjes? 
1. BB en Bb = bruin b = wit
2. ouder 1 = Bb -> B of b 
3. ouder 2 = bb -> b of b
4. --> tabel

B
b
b
Bb
bb
b
Bb
bb
5. mogelijk
Bb ->  2/4 = 1 / 2 =  50%  
bb -> 2/4 = 1 / 2 = 50%

6. 50% bruin 50%wit
Dus kans op wit konijntje = 50%

Slide 21 - Tekstslide

Oefenen!
Lees opgave 22 en bekijk afbeelding 20


timer
1:30

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

          H            h
H      HH         Hh
h      Hh          hh  

Slide 26 - Tekstslide

Oefenen

  • Lees het stukje over verhoudingen en testkruising
  • Maak opdr. 29

Slide 27 - Tekstslide

opdrachten bespreken
29)  Zaden van een erwtenplant zijn groen of geel. Uit een groen zaad en uit een geel zaad ontkiemen erwtenplanten. Deze erwtenplanten worden met elkaar gekruist. Er ontstaan 204 groene zaden en 187 gele zaden.

A - Welke genotypen hebben de ouderplanten?

B - Kun je uit deze gegevens afleiden welk allel dominant is: dat voor groene zaden of dat voor gele zaden?





Slide 28 - Tekstslide

opdrachten bespreken
29)  Zaden van een erwtenplant zijn groen of geel. Uit een groen zaad en uit een geel zaad ontkiemen erwtenplanten. Deze erwtenplanten worden met elkaar gekruist. Er ontstaan 204 groene zaden en 187 gele zaden.

A - Welke genotypen hebben de ouderplanten?
verhouding is 1:1 (204/187)
-> stel ouders Gg -> tabel geeft niet juiste verhouding

B - Kun je uit deze gegevens afleiden welk allel dominant is: dat voor groene zaden of dat voor gele zaden?





G
g
G
GG
Gg
g
Gg
gg

Slide 29 - Tekstslide

opdrachten bespreken
29) Zaden van een erwtenplant zijn groen of geel. Uit een groen zaad en uit een geel zaad ontkiemen erwtenplanten. Deze erwtenplanten worden met elkaar gekruist. Er ontstaan 204 groene zaden en 187 gele zaden.

A - Welke genotypen hebben de ouderplanten?
verhouding is 1:1 
-> stel ouders GG en gg  -> tabel geeft niet juiste verhouding

B - Kun je uit deze gegevens afleiden welk allel dominant is: dat voor groene zaden of dat voor gele zaden?





g
g
G
Gg
Gg
G
Gg
Gg

Slide 30 - Tekstslide

opdrachten bespreken
29) Zaden van een erwtenplant zijn groen of geel. Uit een groen zaad en uit een geel zaad ontkiemen erwtenplanten. Deze erwtenplanten worden met elkaar gekruist. Er ontstaan 204 groene zaden en 187 gele zaden.

A - Welke genotypen hebben de ouderplanten?
verhouding is 1:1 
-> stel ouders Gg en gg  -> tabel geeft wel juiste verhouding
dus ouders moeten Gg en gg hebben
B - Kun je uit deze gegevens afleiden welk allel dominant is: dat voor groene zaden of dat voor gele zaden?





G
g
g
Gg
gg
g
Gg
gg

Slide 31 - Tekstslide

opdrachten bespreken
29) Zaden van een erwtenplant zijn groen of geel. Uit een groen zaad en uit een geel zaad ontkiemen erwtenplanten. Deze erwtenplanten worden met elkaar gekruist. Er ontstaan 204 groene zaden en 187 gele zaden.

A - Welke genotypen hebben de ouderplanten?
verhouding is 1:1 
-> stel ouders Gg en gg -> tabel geeft wel juiste verhouding
dus ouders moeten Gg en gg hebben
B - Kun je uit deze gegevens afleiden welk allel dominant is: dat voor groene zaden of dat voor gele zaden?





G
g
g
Gg
gg
g
Gg
gg
nee, maar er is er wel een dominant 

Slide 32 - Tekstslide

stambomen

Slide 33 - Tekstslide

huiswerk
opdracht 19 t/m 36

Slide 34 - Tekstslide

Extra oefening nodig? 
Monohybride normaal: https://biologiepagina.nl/Flashfiles/Ispring/1Monohybridekruising.htm 
Intermediair: https://biologiepagina.nl/Flashfiles/Ispring/2Intermediair.htm 

Slide 35 - Tekstslide